Harmen Jansen

theologie, kerk en samenleving

  • Home
  • Heiligenkalender
  • Mijn publicaties
    • Mozesboek
    • Artikelen
    • Overige boeken
  • Activiteiten
  • Kerk en Theologie
    • Kerk
    • Theologie
  • Opgemerkt
  • Geschiedenis
  • Heiligenkalender januari-april
  • Heiligenkalender mei-augustus
  • Heiligenkalender september-december

Tom Naastepad – * 17 januari 1921, ’s-Gravenhage – † 26 maart 1996, Rotterdam

Posted on 30/12/2016

tom-naastepad‘Van Gods Woord alleen zullen wij leven. Het is waarlijk alles of niets’

Op Pasen klinkt in veel kerkdiensten ook lied 628 (NLB). ‘Nu moet gij allen vrolijk zijn. De bomen zingen in de tuin, het lege graf verzwijgt het niet, de mond geopend voor het lied, halleluja’. Op een eenvoudige oude Duitse melodie een typische Naastepad-tekst. De woorden blijven dicht bij de taal en de beelden van de Bijbel, maar geven er theologisch doordacht een verrassende draai aan. Wie was er ooit op de gedachte gekomen op in het lege graf uit de paasverhalen een mond te zien, een donkere keel? Op Pasen wordt het een ‘mond vol zaligheid’. Pasen is Gods preek tegen de wereld over de gekruisigde Messias: ‘zijn heerschappij gaat in en uit/ door al de deuren die men sluit’. En als we met deze boodschap zingend instemmen zijn we zélf het graf dat Jezus doorlaat. Naastepad zat er echt mee dat onze na-oorlogse westerse welvaartsmaatschappij zich maar weinig liet gezeggen door de inzichten van Tora en Evangelie, van profeten en apostelen.
Tom Naastepad is van de generatie Liedboekdichters met mensen als Willem Barnard en Huub Oosterhuis, theologen begenadigd met dichterstalent. Het Liedboek voor de kerken van 1973 nam elf van zijn liederen op, het Liedboek van 2013 zelfs veertien. Het zijn doordachte teksten, geen vlotte liedjes. Het meest bekend werd ‘Eens als de bazuinen klinken’. Dat lied over openbrekende graven werd vaak veel letterlijker opgevat dan Naastepad het bedoelde in zijn schilderen in woorden van bijbelse visioenen.
Naastepad was een Rooms-Katholiek priester die besmet was geraakt met de theologie van de protestant Karl Barth. Hij is nooit uitgetreden en het bisdom liet het buitenbeentje met zijn Rotterdamse ‘Arauna-parochie’ zijn gang gaan. Van 1961 tot 1992 nam hij in diensten en leerhuizen een bescheiden gemeenschap van protestanten en rooms-katholieken op sleeptouw met een grondige en cultuurkritische uitleg van de Bijbel. Hij gaf het Oude Testament veel meer aandacht dan men in zijn kerk gewend was. De liturgie was van protestantse snit. Er was nauwelijks ‘rooms’ ritueel en er werden bijna uitsluitend berijmde psalmen en gezangen gezongen. ‘Een poging om de rijkdommen van het protestante erfgoed binnen de Romana te brengen: zijn exegese en zijn psalmen en gezangen’. Zo omschreef hij juni 1992 in zijn laatste Maandbrief wat het streven was geweest. Toen hij stopte werd de parochie opgeheven. Hij was onnavolgbaar.
Naastepad was zwijgzaam over zichzelf en zijn biografie. Na 1992 leefde hij teruggetrokken en na zijn overlijden wilde hij geen plechtigheid: net zoals de 12000 Rotterdamse Joden niet hadden gehad die tijdens de bezetting waren weggevoerd. Alleen zijn werk telde. Behalve liederen en gebeden liet hij veel Bijbelstudies na. Als secretaris van de Van der Leeuwstichting had hij ook impulsen gegeven aan vernieuwing van de protestantse eredienst, met gevoel voor de hele traditie van de Kerk én het Jodendom.

(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: hervormden, kerkgeschiedenis, liedboek

Petrus Datheen – *ca 1531 Kassel (Vlaanderen) – † 17 maart 1588 Elbing (Pruisen)

Posted on 30/12/2016

datheenDat zij werden beschaemt/ die daer ’t welck niet betaemt/ tot beelden zijn gevloden/ en dienen de afgoden (Psalm 97 vers 4)

450 jaar geleden, op 25 maart 1566 ondertekende Petrus Datheen het voorwoord van zijn Psalmberijming. Met zijn ´kleynen gaeuen´ begeerde hij ´die kercke Godes te helpen opbauen´. Dezelfde zomer nog werd er uit deze berijming gezongen bij grote hagepreken in Gent en omstreken. Dichter, vertaler, dominee en kerkleider Datheen stond aan de wieg van de Hollandse opstand tegen Spanje, die zomer ingeluid met beeldenstormen. Dat gaf de berijming een aureool.
De Vlaming raakte als jonge monnik in het klooster van Ieper onder de indruk van de volharding van een tot brandstapel veroordeelde schoenmaker uit de stad. Petrus trad uit. Met veel Vlamingen kwam hij in de ban van de nieuwe leer van Calvijn. De strenge plakkaten dreven hen naar elders. In Londen wordt hij in de vluchtelingengemeente met wekelijkse ´Profetieën’ (gezamenlijke preekbesprekingen) verder gevormd als prediker. Op de vlucht voor ‘bloody Mary’ komt hij in Emden. In 1555 wordt hij door de vluchtelingengemeente in Frankfurt am Main beroepen. Zijn vrouw heette Benedicta. Een uitgetreden non?
Als de tegenstellingen tussen Calvinisten en Lutheranen in Frankfurt hoog oplopen wordt Frankenthal in de Palts de volgende halte. Datheens emigrantengemeente krijgt twee oude kloosters ter beschikking. Daar vertaalt hij de Heidelbergse Catechismus en dicht hij de complete Psalmberijming. Die drukt al snel de andere vertalingen uit de markt en dat zelfs twee eeuwen lang: tot de berijming van 1773. Datheen nam alle melodieën over van het Psalmboek dat Calvijn had laten maken en volgde ook in de tekst dit Franstalige voorbeeld. Daardoor konden Frans- en Nederlandstaligen gelijk op zingen! Maar de klemtonen in de tekst liepen vaak niet gelijk op met die in de melodie. En er werd lang zonder begeleiding gezongen. Mede hierdoor vertraagde het psalmgezang. In enkele tientallen gemeentes, vooral in Zeeland, wordt zelfs nu nog het trage psalmgezang op de tekst van Datheen gekoesterd als kenmerk van orthodoxie.
Was Datheen een onverdraagzame calvinist? Hij was als lobbyist nauw betrokken bij het beramen van de opstand tegen Spanje en bij het invoeren van de ‘gereformeerde religie’ in de Nederlanden. Hij nam actief deel aan een groot aantal vergaderingen van afgevaardigden uit de verschillende protestantse gemeentes waar afspraken werden gemaakt over de kerkelijke organisatie, de liturgie, de toelating tot het ambt en de doorvoering van de Reformatie. Maar het meningsverschil met de Prins van Oranje over godsdienstvrijheid in Gent is nooit meer bijgelegd. In een conflict met de Staten van Holland over de buitenlandse politiek kwam hij zelfs in de gevangenis. Hij stierf in ballingschap in de buurt van Dantzig als leraar aan een gymnasium.

(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, kerkgeschiedenis, Psalmen, Reformatie

Sint Patrick – *Plm. 400 Engeland – † 17 maart 461, Saul bij Downpatrick, Ierland

Posted on 30/12/2016

patrickIk kan niet zwijgen over zulke grote zegeningen en zo’n groot geschenk als de Heer mij gegund heeft in het land van mijn gevangenschap

Duizenden heeft hij gedoopt, veel kerken gesticht. Sinds de zevende eeuw is hij al vereerd als beschermheilige van Ierland. Zijn vaste symbool is een klavertje drie. Het zou volgens de legende door hem gebruikt zijn om de leer van Gods drie-eenheid uit te leggen. Dankzij de verspreiding van Ieren over gehele wereld werd St. Patrick in veel landen een feestdag, met veel groen. Heel geliefd is ook de ‘Ierse reiszegen’ die aan hem wordt toegeschreven: ‘De Heer is voor u om u de juiste weg te wijzen. Achter u, om u te bewaren. Naast u, om u in de armen te sluiten. Onder u om u op te vangen wanneer u dreigt te vallen. In u om u te troosten als u verdriet heeft. Boven u om u te zegenen. Zo zegene u Vader, Zoon en Heilige Geest’. Maar of de woorden ook echt van hem zijn is maar de vraag.
Patricius Magonus Sucatus werd eeuw geboren aan de westkust van Engeland. Hij was een Romein, zoon van Calpurnius en Conchessa. Vader was een diaken, diens vader een priester. Toen hij 16 jaar oud was, werd Patrick werd gevangen genomen door binnenvallende zeerovers en als slaaf verkocht in Ierland aan een stamhoofd en druïde met de naam Miliuc. Deze liet Patrick werken als veehoeder. Zo vertelt Patrick zelf in zijn ‘Confessio’, een terugblik op zijn leven.
In de Ierse open lucht met de schapen onderweg wordt bidden een gewoonte voor hem, ongeacht sneeuw of ijs. ‘Meer en meer kwam de liefde van God en de eerbied voor God in mij, en het geloof groeide en mijn geest werd geoefend, totdat ik wel honderd keer per dag bad en in de nacht bijna evenveel’. ‘De Geest brandde in mij in die tijd’.
Na zes jaar hoort hij in een droom een stem: ‘Je gaat naar huis. Zie, je schip ligt gereed’. De volgende morgen neemt hij de benen en loopt naar de kust. Gevaarlijk. Een weggelopen slaaf is zijn leven niet zeker. Patrick vindt een schip, beleeft onderweg avonturen en keert terug naar huis. Maar daar hoort hij in een droom weer een stem van overkant om terug te komen. Hij volgt in Frankrijk een scholing tot geestelijke. Dan gaat hij terug naar Ierland om het evangelie te verkondigen. Hij kent er de taal en de gewoontes. Hoewel er dan al een tijd christendom in Ierland is blijft het een riskante onderneming. Er is oppositie van druïden. Patrick schrijft dat hij streefde naar een leven ‘in goed vertrouwen jegens de heidenen’, want het mocht niet gebeuren dat om hém Gods Naam gelasterd zou worden. Ze zouden ook niet vervolgd mogen worden. Eens moet hij zich verdedigen tegen een beschuldiging van zelfverrijking, terwijl hij juist grote geschenken weigerde en gewoon was te betalen voor begeleiders en beveiligers op zijn tochten.
Door het verhaal van Patrick heen schemert nog de invloed van de cultus van de zon, populair onder Romeinen en Kelten. Maar in de slotzinnen van zijn geestelijk testament herinnert hij er nadrukkelijk aan dat die zon niet altijd blijft schijnen. Patrick vertrouwt op de blijvende kracht een andere zon: Jezus Christus.

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, spiritualiteit

Patrick Hamilton – *1504 Lanarkshire – † 29 februari 1528, St. Andrews

Posted on 30/12/2016

hamiltonGeloof, hoop en liefde zijn zo verbonden dat wie de een heeft, ze alle drie heeft, en dat wie een van de drie niet heeft, ze geen van alle heeft

Dit is een van de stellingen op grond waarvan Patrick Hamilton op schrikkeldag 29 februari 1527 op een Schotse brandstapel werd geroosterd. Het plechtige vonnis van de verantwoordelijke prelaten is bewaard. Er valt te lezen dat hij ook de vrije wil ontkende en dat de doop volgens hem niet vanzelf genade bracht. En elke priester was volgens hem gelijkwaardig aan de paus. Duidelijk iemand die de Schotten gevaarlijk kwam infecteren met ideeën van Maarten Luther.
Met Hamilton begon het. En ook Schotland heeft de nodige gewelddadige conflicten doorgemaakt voordat net als in de andere landen rond de Noordzee het protestantisme de overhand kreeg. In de eerste, ‘Lutherse’, fase zijn er maar weinig mensen tot de brandstapel veroordeeld. Misschien wel vanwege het grote effect? Hamiltons dappere en overtuigde optreden maakte namelijk veel indruk. En studenten van het St. Andrews schijnen nog steeds eerbiedig over de straatsteen met zijn initialen heen te stappen. Al schijnt dat ook uit bijgeloof te zijn dat hun examenresultaten anders nadelig worden beïnvloed.
Hij was nog jong. De Reformatie van de zestiende eeuw lijkt soms een jongerenrevolte. Als tiener van gegoede komaf had hij in Parijs en Leuven gestudeerd en is hij mogelijk bij ‘onze’ Erasmus langs geweest. En hij was kennelijk muzikaal. Eenmaal docent op het St Andrews moet hij als ‘precentor’ (muziekcoördinator) een zelfgeschreven mis uitgevoerd gekregen hebben. In 1527 vluchtte hij naar het vasteland. Aan de pas gestichte universiteit van Marburg volgde hij lutherse colleges. Zijn ideeën zette hij bij terugkeer op schrift in wat later de titel ‘Patricks Places’ kreeg, vernoemd naar een bekend geschrift van Melanchton, Luthers naaste medestander, waaraan hij veel had ontleend. Het werd hem fataal.
Veel ‘ketterse’ gedachten van toen delen we nu over allerlei kerkmuren, landsgrenzen en zeeën heen. De paus van nu behandelt straatkrantverkopers als gelijkwaardigen. En wie zal ontkennen dat geloof dat niet in naastenliefde tot uitdrukking komt de naam geloof niet waard is?
Maar op één punt blijft Hamiltons stelling over de drie-eenheid van geloof, hoop en liefde ook vijfhonderd jaar later in het bijzonder prikkelen. Want veel mensen zijn toch hulpvaardig of zetten zich in voor een eerlijke en respectvolle behandeling van andere levende wezens, zónder dat ze zich religieus willen noemen? Het ligt er aan hoe je ‘geloof’ definieert. Kan ik wel echt tot belangeloze aandacht en zorg voor een ander komen als ik mij niet heb toevertrouwd aan een besef, een ‘boodschap’, dat het onverdiend is dat ik er zelf mag zijn?

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, Reformatie

Willem Banning – *21 februari 1888, Makkum – † 7 januari 1971, Driebergen

Posted on 30/12/2016

Wordt het niet de hoogste tijd dat we de moed opbrengen om het denken in blokken te vervangen door een denken in gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het behoud van de menselijkheid?

banning

Niet ver van mijn huis staat het Woodbrookers centrum, een behandelcentrum voor jongeren met een stoornis. In 1937 was het door jonge werklozen gebouwd als conferentiecentrum voor de ´Woodbrookers´. Deze vereniging is ruim een eeuw geleden ontstaan. Woodbrookers zochten vanuit een vrijzinnige geloofsopvatting de dialoog met rooms-katholieken, joden en humanisten om tot verdieping van inzicht te komen. In de tijd van scherpe scheidslijnen tussen de ´zuilen´ was dit oecumenisch pionieren.
Een van de belangrijkste Woodbrookers werd Willem Banning. Deze zoon van een haringvisser was eerst onderwijzer in Noord-Holland. Daar had hij een ‘rooie dominee.’ Na een theologiestudie werd hij er zelf ook een, in Haarlo en daarna in Sneek, waar één van de dominees altijd religieus-socialist moest zijn. Banning was ook pacifist en geheelonthouder. In 1929 werd hij directeur van de Woodbrookers. Genoemd gebouw in Kortehemmen kwam voort uit zijn verlangen ook arbeiders in het Noorden te bereiken. De dichteres Henriëtte Roland Horst betaalde mee.
Onder Bannings leiding trad een groep Woodbrookers toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. Als partijbestuurder in de jaren dertig ijverde hij voor verbreding en verdieping van het socialisme. Hij heeft ‘niet minder energiek in het S.D.A.P.-kamp het Kruis naast de rode vaan opgeheven, dan hij in burgerlijk milieu getuigde van zijn socialistisch idealisme’, aldus een getuigenis. En altijd bleef dominee Banning de onderwijzer die wilde opvoeden. Hij schreef veel, in boeken en in zijn bladen ‘Tijd en Taak’ en ‘Wending´. Over Karl Marx, over ´Hedendaagse sociale bewegingen’, Europa, de dreiging van het fascisme, over pastoraat en praktische theologie.
Als gijzelaar in het kamp Sint-Michielsgestel van mei 1942 tot december 1943 ontmoette hij ds. Gravemeijer en Hendrik Kraemer. Dit drietal werd de motor achter de grote vernieuwing van de Hervormde Kerk. ´Doorbraakdominee’ Banning werd de eerste directeur (1945-1953) van vormingscentrum Kerk en Wereld in Driebergen, tegelijk (1946-1958) buitengewoon hoogleraar kerkelijke en wijsgerige sociologie in Leiden. En medeoprichter van de PvdA: in 1946 zat hij het oprichtingscongres voor.
De Vereniging van Vrijzinnige Protestanten riep hem in 2013 uit tot de belangrijkste vrijzinnige theoloog van Nederland. Bannings organisaties en tijdschriften zijn inmiddels wel klein geworden of leven alleen in naam voort en de jarige PvdA staat er in de peilingen slecht voor. Het belang van zijn idealen blijft: over belangrijke vragen de dialoog zoeken, een stevige morele en levensbeschouwelijke basis onder politiek handelen, een kerk die bijdraagt aan vernieuwing van de samenleving.

(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, hervormden, kerkgeschiedenis, politiek

Henriëtte Swellengrebel – 10 februari 1810 Utrecht – 30 mei 1874 Utrecht

Posted on 30/12/2016

swellengrebelliefde, zelfverloochening, oplettendheid en bedaardheid

Toen ik negen was moest ik worden geopereerd. Zo lag ik een week in het Utrechtse Diaconessenhuis. Diaconessenhuizen stonden in veel steden. Ze waren ontstaan in de negentiende eeuw. Het beroep van diacones bood protestantse ongehuwde vrouwen een nieuwe kans een maatschappelijke functie uit te oefenen.
Henriëtte Swellengrebel was de eerste. Ze was geboren met de gouden lepel in de mond. Haar vader was officier van justitie en vervulde diverse bestuurlijke functies, haar moeder was actief in de liefdadigheid. Het protestantse gezin had acht kinderen. Een rol in de liefdadigheid lag voor de hand. In 1843 hoorde ze over de in Duitsland en Parijs opgerichte inrichtingen van Diaconessen, op initiatief van Theodor Fliedner. Net als op Florence Nightingale maakte het veel indruk op de 33-jarige Henriëtte. Ziekenverpleging moest als vak nog uitgevonden worden.
Vanaf het begin neemt ze deel aan de vergaderingen waarin de vestiging van het eerste Diaconessenhuis in Nederland wordt voorbereid. Met giften en contributies wordt een klein huis in Utrecht gehuurd en kan het werk van start gaan. Het bestuur bestaat uit vier heren en vier dames. Het plan is dat het toezicht bij toerbeurt wordt uitgeoefend. Henriëtte neemt als eerste de taak op zich. Maar al in 1845 verzoekt het bestuur haar de betrekking van directrice of ‘besturende zuster’ op zich te nemen. Ze mag van thuis, als ze wel thuis blijft wonen. De Diaconessen zijn afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Ze werken vrijwillig, met gratis kost en inwoning en verzorging in het huis bij ziekte of ouderdom. Hun zorg lijkt eerst vooral op wijkverpleging, maar al snel beginnen de opnames in het eigen pand, eerst alleen van vrouwen en kinderen.
De beginjaren zijn zwaar: geldzorgen, hoge werkdruk, overlijden van Diaconessen door besmetting met tyfus en tering. Henriëtte regelt de huishouding, verzorgt de administratie, neemt Diaconessen en andere personeelsleden aan, verdeelt het werk en beoordeelt de aanvragen voor verpleging. Belangstellenden uit binnen- en buitenland moeten worden rondgeleid, waaronder koningin Sophie. Nadat zij haar functie als directrice heeft neergelegd richt zij zich op de organisatie van godsdienstoefeningen in het Diaconessenhuis. Vanaf 1865 leidt zij die zelf.
‘Levenslang een sieraad dezer gemeente, en dertig jaren lang de toevlucht, de hulp en troost der kranken’, zo roemt Nicolaas Beets op de zondag na haar begrafenis in 1874 zijn stadsgenote. Zus Sara Swellengrebel was haar opvolgster. Meer dan anderhalve eeuw hebben honderden zusters met liefde en toewijding het spoor van deze twee gevolgd.

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, Réveil, vrouwengeschiedenis

Manche Masemola – * plm.1913 – † 4 februari 1928, Sekhukhuneland (ZA)

Posted on 30/12/2016

Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend’ (1 Joh. 5: 7-8)

De beeldengalerij in het westelijke portaal van de Westminster Abbey in Londen kwam hier al vaker in beeld. Er staan tien martelaren voor het geloof uit de twintigste eeuw. Tussen grote beroemdheden staat er ook een eenvoudig Zuid-Afrikaans meisje uit de Transvaal.

Manche Masemola was daar rond 1913 geboren. Ze maakte deel uit van het Pedi-volk dat daar in een soort reservaat leefde. Een minderheid van de Pedi was door het werk van Duitse en Engelse zendelingen tot het christendom overgegaan, argwanend bekeken door de rest die de tribale godsdienst trouw bleef. Manche ging niet naar school, maar werkte mee op het land. Met een nichtje ging ze mee naar preken van de zendeling Moeka. Vervolgens ging ze bij hem op catechisatie omdat ze zich wilde laten dopen. Maar thuis ondervond ze tegenstand. Haar ouders vreesden dat ze behekst werd. Ze werd meegenomen naar een traditionele priester-medicijnman. Op zijn gezag dwongen haar ouders haar met harde slagen de voorgeschreven toverkruiden tot zich te nemen. Op 4 februari 1928 bezweek ze hieraan. Ze had zelf voorspeld dat ze gedoopt zou worden in bloed.

Het verhaal houdt hier niet op. Kort erna werd een zusje ziek. Ze werd naast haar begraven. Hun vader plaatste een paar Euphorbia’s bij hun graf. Al vanaf 1935 vonden er pelgrimages naar dit graf plaats. Het werd een bedevaartsplek. De Church of Southern Africa nam haar op onder haar heiligen. En moeder die altijd was blijven ontkennen dat ze haar dochter vermoord had, liet zich veertig jaar na dato ook dopen.

Dit is een riskant verhaal. Door haar te betitelen als martelaar voor het christelijk geloof lijkt er een zwart-wit-tegenstelling tussen christendom en ‘primitieve’ stamgodsdiensten te ontstaan. Het zou zelfs kunnen lijken dat die in de ogen van de Kerk (in dit geval de Anglicaanse) even erg zijn als het nazidom waar anderen in de beeldenrij onder hebben geleden. Zendingsverhalen zijn om begrijpelijke reden niet meer zo populair als ze wel geweest zijn. En zeker verdienen ook de ouders en misschien zelfs de priester uit dit verhaal mededogen. Ze zijn ook slachtoffer van een proces van culturele verandering en aanpassing aan nieuwe omstandigheden. En ook in ‘christelijke’ landen zijn kinderen niet altijd veilig in het gezin van hun ouders en lopen er heel wat mensen met blauwe plekken op hun ziel vanwege de veroordeling die ze in hun familie ondergingen toen ze kozen voor een andere kerk of een ander geloof. Maar dan blijft het dus van belang dat zulke verhalen verteld blijven worden: hoe een eenvoudig tienermeisje de stem van haar hart volgde en hoe onveilig de wereld dan kan zijn.manche-masemola

Posted in: Uncategorized | Tagged: Afrika, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis, Zuid-Afrika

Liang Fa (1789 Ko Ming – 12 apr 1855 Honam, China)

Posted on 02/05/2015

Liang FaIk gaf mezelf een nieuwe naam: ‘student van het Goede’. En vanaf dat moment keerde mijn hart zich af van het kwaad

Zo beschreef Liang Fa zijn doop. Hij was de tweede chinees die door een protestantse zendeling werd gedoopt, de eerste met blijvend effect. In 1816 werd hiermee de kiem gelegd voor het inheemse protestantisme in China.
Liang Fa kwam uit arme familie, maar kreeg wel onderwijs. In 1804 trok hij naar de grote stad. In Kanton werd hij pennemaker en drukker. Hij vond werk bij het Londense Zendingsgenootschap dat er net gevestigd was. Zendeling William Milner voerde geruime tijd gesprekken met zijn drukker. Liang had naar eigen zeggen onverschillig geleefd en de nodige ondeugden op zijn lijstje staan. Wel hield hij op de eerste en vijftiende van de maand babai en bad hij soms een sutra. Hij wilde graag een goed mens worden, maar bleef in zijn worsteling met ongewenste gedachten en gevoelens steken. Op de gesprekken met Milner volgde een nadrukkelijk verzoek om de doop. Met daarna een voor zijn omgeving duidelijk merkbare verandering.
Liang wordt evangelist. Hij drukt tractaten in enorme oplages, verspreidt die onder duizenden studenten in Kanton en elders die examen komen doen voor ambtenaarswerk, spreekt mensen over zijn geloof, schrijft over zijn bekering en zijn kritiek op chinese godsdiensten. Hij is streng tegenstander van beeldendienst. Zijn vrouw en kind worden ook gedoopt. Ze krijgen te maken met geweld, verdachtmaking en mishandeling. Gekidnapte familieleden moet hij vrij kopen, zijn gezin achterlaten. Hij vertegenwoordigt immers de boodschap van buitenlanders. Een tijd werkt hij bij zendelingen in het veiliger Malakka.
Ook de latere leider van de Taiping-opstand van 1850-1864 tegen de gehate Mantsjoe-dynastie had als student zo’n tractaat van Liang in handen gekregen. De man creëerde een mengelmoes van christelijke en andere ideeën en noemde zichzelf de jongere broer van Christus. Op het hoogtepunt van hun revolutie had deze sekte een miljoen soldaten op de been. Dit was niet wat Liang had voorgestaan.
Ontactisch optreden van de Britten leidde tot de Eerste Opiumoorlog van 1839-1842. In die tijd werd Liang in Kanton leider van de eerste zelfstandige maar piepkleine chinese gemeente. Later was hij ook nog kapelaan in twee zendingshospitalen, met grote belangstelling voor zijn preken, maar zonder veel nieuwe bekeerlingen. Op zijn sterfbed sprak hij over een gouden draagstoel die hem naar zijn Koning zou brengen.
Jaarlijks worden er nu zo’n half miljoen chinezen als protestanten gedoopt. Bij ons worden kerken weer gereduceerd tot kleine groepen ‘studenten van het goede’. Wie weet waartoe dit leiden kan.

Posted in: Uncategorized | Tagged: China, geschiedenis, kerkgeschiedenis

Ndalama Ngahapa (Paul Komba), rond 1871 – 17 maart 1970 Tanzania

Posted on 07/03/2015

‘Met hun handen zullen ze slangen oppakken en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen’, Marcus 16: 18

Worden tegenwoordig nog wel eens doden tot leven gewekt? In de afgelopen eeuw in Afrika wel. Het overkwam Paul Ndalama Ngahapa. Zo wordt er tenminste over hem verteld. En daarna was deze heidense medicijnman die nogal wat onfrisse zaken op zijn naam had staan bekeerd. Hij nam afscheid van twee van zijn drie vrouwen, liet zich door een voorganger van de Moravische kerk dopen en werd een ijverig zendeling. Hij kon niet lezen maar hield zijn toespraken aan de hand van Bijbelteksten die hij zich door een ander liet voorlezen. Vooral in de evangeliën wist hij feilloos de weg. Hij trok tot op hoge leeftijd rond in het zuiden en zuidwesten van Tanzania, in Zambia en Malawi, nog in de jaren ’60 te voet.
En waar hij kwam verrichtte hij wonderen. Er wordt verteld dat hij de hand in de komst van regen of van vis in visarm geworden meren. Een dorpshoofd weigerde mensen samen te roepen voor zijn verkondiging. De zendeling voorspelde hem dat er de volgende dag toch een massa mensen op de been zou komen. Dat gebeurde, want de zoon van het dorpshoofd verdronk die nacht onverwacht. De hele regio werd opgetrommeld voor zijn begrafenis. Zo was er dus toch een groot publiek om het Woord van God te verkondigen. Met succes.
Ngahapa was van geboorte van de Ngoni. Familieleden waren betrokken bij verhandeling van slaven aan de Arabieren. Bijna was hij zelf met zijn moeder door zijn vader verkocht, maar een oom greep in. Op 12-jarige leeftijd werd hij door een krokodil gebeten en naar het nest jongen gesleurd. Door zich dood te houden en even later hard weg te rennen had hij het overleefd. En dankzij Afrikaanse kruiden.
Hij werkte als tuinman en als inner van belastingen voor Duitsers die er actief waren in zendingswerk en bestuur (tot 1918 was Tanganyika hun kolonie). Hij was erg bijgelovig, slim, wreed en gevreesd. Van de kruiden die hij in dranken voor zijn bezoekers deed werden deze soms ziek of ze overleden zelfs.
Tot die nacht toen hij van ’s avonds zes uur tot de volgende morgen tien uur dood was. Dacht men. Toen men hem wilde begraven begon hij weer te ademen. Die nacht had hij een visioen gehad. Hij had de hemel en de hel gezien. Gelukkige mensen in het wit die voortdurend zongen. En mensen die schreeuwden van pijn in een hels vuur. Hij was bang geweest, maar kreeg van God een herkansing. Een BDE dus?
De wegen waarlangs het christendom zich in Afrika beneden de evenaar verspreid heeft en nog altijd groeit zijn wonderbaarlijk. Het levert kleurrijke verhalen op, te vinden op www.dacb.org.
Paul Komba NN, kerk Utengule

een kerk in Utengele, rond deze tijd en in deze plaats werd NN gedoopt. Een foto van een kerkdienst in Utengele rond 1910 op: http://www.gettyimages.in/detail/news-photo/german-east-africa-natives-during-a-church-service-with-a-news-photo/501387971

Posted in: Uncategorized | Tagged: Afrika, kerkgeschiedenis

John William Colenso, 24 januari 1814, St. Austell (GB) – 20 juni 1883, Bisshopstowe (ZA)

Posted on 16/01/2015

ColensoDe waarheden van onze heilige godsdienst aan intelligente inheemse mensen onderwijzen betekent voor elke oprechte leraar een proces van schriften van de eigen meningen 

‘De laatste eerlijke blanke man’, werd hij nog jaren na zijn gedood genoemd door Zoeloes. De negentiende eeuw staat te boek als de eeuw van de zending. Het is ook de eeuw van veel westers imperialisme en grootschalige kolonisatie van andere continenten. Soms ging het wel erg gelijk op. Colenso is een boeiend voorbeeld van de spanning tussen beide. Hij was een gepassioneerd christen, maar bepaald geen ‘evangelical’. Hij werd in 1853 de eerste Anglicaanse bisschop van Natal, Zuid-Afrika, met een missie voor de Zoeloes. Hij was daarmee onderdeel van de Britse koloniale expansie in Zuid-Afrika en was zelfs tegenstander van verzelfstandiging van de Anglicaanse kerk in dit land. Tevens was hij een vooruitstrevend en kritisch theoloog. Wiskundig onderlegd rekende hij voor dat de boeken van Mozes en Jozua vol ongerijmdheden zitten. De publicatie van zijn inzichten betekende dat de historisch-kritische benadering van het Oude Testament nu ook Engeland bereikte. Hij correspondeerde hierover met Abraham Kuenen, de befaamde Leidse Bijbelgeleerde. Zijn boek veroorzaakte in 1862 een stevige rel, niemand in Engeland verdedigde hem, hij werd verketterd door zijn aartsbisschop in Zuid-Afrika en het boek werd zelfs in het Britse parlement afgekeurd. Maar hij bleef op zijn post.
En in Zuid-Afrika staat hij vooral te boek als een pionier wat betreft zijn openheid voor de waarden van de inheemse cultuur en religie van de Zoeloe’s. Colenso was er actief als vertaler van de Bijbel in hun taal en de vervaardiger van een woordenboek en grammatica. Op een keer vroeg een van zijn inheemse contacten die hem hielp om de juiste uitdrukkingen te vinden bij het zondvloedverhaal of het echt allemaal waar gebeurd was. Voor Colenso een stimulans om juist als missionaris ook een kritisch theoloog te zijn. Hij keurde hun polygamie niet af en wilde geen eeuwige verdoemenis van hun voorouders prediken. Hij  wierp zich ook openlijk op als verdediger van de belangen van gevangen inheemse leiders, voor en na de ontmanteling van het Zoeloe koninkrijk in 1879. Ook hier werd het een conflict over het geloof in onfeilbaarheid, nu niet van Bijbelteksten, maar van de rapporten van blanke Britten. Drie ongetrouwde dochters zouden deze inzet voor de belangen van de Zoeloe’s levenslang voortzetten. Een ervan was bevriend met een oprichter van de voorloper van het ANC.
Ook over het bijbelboek Jozua had Colenso dus twijfels, het bijbelboek over Israëls verovering van het beloofde land. Op dat moment is het Britse rijk bezig om ook het land van de bijbel te koloniseren en de emigratie van Joden te faciliteren. Bij Colenso leidt het vraagteken nog niet tot een vraagteken achter de legitimiteit van kolonialistische landverovering. Maar zijn zorg voor de oorspronkelijke bewoners van het Afrikaanse gebied waar westerlingen hun oog op hebben laten vallen is duidelijk.  Ze eerden hem als ‘Sobantu’, ‘vader van het volk’.

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, kerkgeschiedenis, Zuid-Afrika

James Hudson Taylor, 21 mei 1832 Barnsley GB – 3 jun 1905 Changsha (Ch). En Maria Dyer

Posted on 20/06/2014

Hudson Taylor‘Bad in Brighton op 25 juni 1865 om 24 bereidwillige arbeiders’

Bij Pinksteren hoort aandacht voor de christelijke zending.
In de negentiende eeuw bereikte het Evangelie China minstens al voor de derde keer in de geschiedenis van dit immense land. Nu voorgoed, zo lijkt het tot nog toe, ondanks enorme terugslagen.
Hudson Taylor was een van de belangrijkste zendelingen. Hij had een methodistische achtergrond en was van allerlei markten thuis voordat hij scheep gegaan was naar China. Zijn eerste vrouw Maria Dyer was geboren als dochter van een Britse zendeling in Azië. Ze ontmoetten elkaar toen ze werkte op een meisjesschool in Ningpo, zuidelijk van Sjanghai, in het verdragsgebied waar buitenlanders mochten wonen. Het echtpaar werkte hard aan de opbouw van een gemeente door werk onder de armen, medische zorg, Maria’s huisbezoek aan vrouwen, gesprekken op straat, ontvangsten thuis, catechese en preken. Te hard. Een rustperiode in Engeland was nodig. Maar ze kwamen in 1865 terug met een hele groep mannen en vrouwen, met Hudson aan de leiding als hoofd van de China Inland Mission, een van kerken onafhankelijke geloofszending. Men koos ervoor zich Chinees te kleden, zich wel bewust van de noodzaak dan ook zich in gedrag aan te passen aan de plaatselijke gewoontes en gevoeligheden. Ze vestigden zich in Yhangzhou. Maria had een belangrijke taak in de opleiding van de vrouwelijke medewerkers. Ze waren geland met een groot doel: álle provincies bereiken met het Evangelie en niet alleen het gebied rond Sjanghai. Hudson had lang gepeinsd over uitgangspunten als afhankelijkheid van God, geen gegarandeerd salaris, nauwe identificatie met de Chinese leefgewoontes, leiding in China en niet in Engeland, bereidheid tot illegaal werk.
De verhalen van de zending in China uit deze tijd staan vol ontberingen. Worstelingen met ziekte, hitte en kou, brute overvallen, kindersterfte, vreemdelingenhaat, dreiging van moordaanslagen. Maar het refrein is ook een immense toewijding en trouw. Wat een geduld, diepe liefde en groot geloof wisten deze mannen en vrouwen aan de dag te leggen!
Maria overleed op 33-jarige leeftijd aan tuberculose, een sprankelende vrouw die geroemd werd om haar uitstraling van rust en zekerheid. Ooit had ze een woeste en gewelddadige indringer weten te de-escaleren. Hudson en zij waren elkaar steeds liefdesbrieven blijven schrijven. Hun dagen begonnen met samen het Nieuwe Testament in het Grieks te lezen.
Hudson Taylor hertrouwde en ging onvermoeid verder. Hij overleed kort na beëindiging van de bloedige Bokseropstand die ook veel van zijn zendelingen het leven had gekost. Het werk dat in 1866 met 22 mensen begonnen was, was in veertig jaar gegroeid tot een internationale organisatie van 825 zendelingen in alle 18 provincies van China, ruim 300 zendingscentra en 500 plaatselijke helpers en 25.000 bekeerlingen.

(het citaat is uit de kantlijn in de bijbel van Hudson Taylor)

Posted in: Uncategorized | Tagged: China, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis

Bartolomeüs de las Casas (1484, Sevilla, – 18 juli 1566, Madrid)

Posted on 10/06/2014

De Allerhoogste aanvaardt geen offers van goddelozen. Wie iets van een arme offert is als iemand die een zoon offert voor de ogen van zijn vader. Jezus Sirach 34: 23-24

Bart delascasasRond Pinksteren 2015 was het precies 500 jaar geleden dat Pinksteren een ommekeer bracht in het leven van Bartolomeüs de las Casas.
Twintig jaar na Columbus’ ontdekking van Amerika waren er al miljoenen ‘Indianen’ afgeslacht door de conquistadores of door epidemieën en dwangarbeid om het leven gekomen. Als jongen in Spanje had Bartolomeüs al een slaaf gehad, door zijn vader op een reis met Columbus voor hem meegebracht. Eenmaal priester op Hispaniola, het eiland van het huidige Haïti en Dominicaanse Republiek, had hij ook grond en dus, volgens het geldende systeem, inheemse slaven. In 1511 maakte de Dominicaanse priester Anton Montesino echter indruk met zijn prediking waarin hij fulmineerde tegen het geweld van de ‘christelijke’ bazen. Felle discussies onder de kolonisten en geweldsuitbarstingen volgden. Bartolomeüs hield zich stil, al vroeg hij wel – tevergeefs! – absolutie van de Dominicanen. Maar in 1514 werd hij bij de voorbereiding voor zijn preek van Pinksteren diep geraakt door de tekst die op zijn leesrooster stond, Jezus Sirach 34, een aanklacht tegen onrecht en uitbuiting. Nog in hetzelfde jaar droeg hij zijn encomienda met slaven over aan de gouverneur. Voortaan verkondigde hij de onverenigbaarheid van het christelijk geloof met de uitbuiting van de Amerindianen. Ook zij zijn ménsen, broeders in Christus, geschapen naar Gods beeld, met een door God gegeven waardigheid, en dus geen minderwaardige schepselen.
Hij vertrok naar Spanje in de hoop de koning te kunnen overtuigen van de noodzaak het hele encomienda-systeem af te schaffen. Toen Karel V in 1517 keizer werd van ‘het rijk waarin de zon niet onderging’, kreeg deze niet alleen te stellen met de lastige monnik Luther die Reformatie van de Kerk predikte. Wat De las Casas bepleitte was een niet minder ingrijpende hervorming. Gelukkig werd hij niet verketterd, ook al werd hij tegengewerkt en tegengesproken. Bijna een halve eeuw lang zou deze ‘protector van de Indianen’ missionair werkzaam zijn. Hij trad in bij de Dominicanen, was zelfs een poosje bisschop. Hij schreef een grote geschiedenis van de Indianen met een eerlijk verslag van de misdaden van de kolonisten. Hij deed ook serieus zijn best om de Indianen vanuit hun eigen perspectief te begrijpen. Ze zouden wel tot geloof in Christus kunnen komen, maar niet door dwang, alleen door overtuiging. En evangelisatie zou moeten beginnen met het opruimen van het slavernijsysteem als een groot obstakel voor het Evangelie.
Zijn optreden had daadwerkelijk een matigende invloed op wetgeving in Spaanse koloniën. Ook al heeft hij de inheemse volken niet kunnen redden en weinig gedaan tegen de handel in slaven uit een ander continent, hij is gaan gelden als pionier van het principe van universele mensenrechten. De boodschap van Pinksteren kreeg een nieuwe politieke betekenis.
Maar in zijn geboortestad Sevilla, de havenstad vanwaaruit Spanje zijn wereldimperium opbouwde, herinnert alleen nog de naam van een heel klein straatje aan hem.   (2015)Andalucia 205

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, kerkgeschiedenis, politiek

Gladys May Aylward (24 februari 1902 Edmonton (GB) – 3 januari 1970 Taiwan)

Posted on 17/02/2014

Gladys AylwardIk vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft (Filippenzen 4: 13)

‘De Herberg van het Zesde Geluk’ met Ingrid Bergman in de hoofdrol moet een van mijn eerste filmervaringen geweest zijn. De film uit 1958 vertelt het verhaal van Gladys Aylward die in 1938 met een groep van 94 weeskinderen een barre voettocht door Chinese bergen maakt, op de vlucht voor het Japanse leger. Het werkelijke verhaal over Aylward is nog indrukwekkender dan de Hollywoodversie. Ze was in tegenstelling tot Bergman klein, met zwart haar en levenslang een Cockney accent. En er was geen liefdesaffaire. Aylward is een van de vele westerlingen die roeping kregen voor zendingswerk in China. In haar geval werkte haar komaf uit een arbeidersgezin en haar lage opleiding als een barrière. Na afwijzing door de China Inland Mission – ‘te oud is om Chinees te leren’ – gaat ze op eigen initiatief, met de Trans Siberië Expres. Omdat die door oorlogsgebied gaat moet ze een gedeelte te voet door de kou. Ze ontsnapt ternauwernood aan gevangenschap. Gedeeltelijk per muilezel komt ze tenslotte in de afgelegen Shanxi-provincie aan, bij de 73-jarige zendelinge Jeannie Lawson die al een halve eeuw in China werkt. Samen beginnen ze de Herberg van het Achtste Geluk – niet het zesde! – omdat acht in China een geluksgetal is. Handelsreizigers kunnen er met hun muilezels betaalbaar onderdak krijgen en gratis verhalen voor onderweg: verhalen over Jezus. Na het overlijden van Lawson benoemt de mandarijn haar tot inspecteur voor de wet tegen het voet inbinden van vrouwen (omdat ze zelf een vrouw met ongeschonden voeten is en kan reizen). Ze komt bij mensen thuis en brengt ook daar de verhalen. Ze draagt Chinese kleding en leert wel degelijk de taal. De Chinezen noemen haar ‘Ai-wei-de’, de ‘Deugdzame’. Ze begint een kinderweeshuis. Bij het oprukken van de Japanse legers weet ze gedaan te krijgen dat de gevangenen bij de evacuatie niet worden onthoofd, zoals gebruikelijk is. Als duidelijk wordt dat de Jappen honderd dollar op haar hoofd hebben gezet, volgt de tocht met weeskinderen naar het weeshuis in het verder gelegen Sian. Bij de Gele Rivier aangekomen zijn er geen boten. Het bidden en zingen van de groep trekt de aandacht van een Chinese patrouille en levert hen een oversteek op. Na de behouden aankomst blijkt haar gezondheid stevig aangetast. Ze blijft desondanks actief in kerkstichting en werk onder leprozen. Na een operatie in Engeland mag ze China niet meer in. De nieuwe rode machthebbers dulden geen christenen. Ze wijkt uit naar Taiwan waar ze opnieuw een weeshuis sticht en evangeliseert. Daar ligt ze ook begraven.

Posted in: Uncategorized | Tagged: China, film, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis

Janani Luwum (Acoli, 1922 – 12 februari 1977, Kampala, Oeganda)

Posted on 17/02/2014

Luwum 2‘Als ik de kans kreeg zei ik de president de dingen die de kerk afkeurt. God is mijn getuige’

Janani Luwum is een van de Afrikanen in de beeldengalerij van twintigste-eeuwse christelijke martelaren boven de westelijke ingang van de Westminster Abbey. Hij draagt er een bisschoppelijke mijter en heeft een opengeslagen bijbel in de hand.
In zijn jeugd was Luwum nog geitenhoeder geweest. Als jong onderwijzer onder zijn eigen Acoli-volk in Noord-Oeganda werd hij bekeerling van een grote Oost-Afrikaanse charismatische opwekkingsbeweging. Na verschillende theologische opleidingen, o.a. in Engeland, werd hij in 1955 priester van de Anglicaanse kerk. Vanaf 1966 was hij secretaris van de kerkprovincie van Oeganda, Rwanda, Burundi en Boga-Zaïre. Hij dwong respect af door zijn creatief, toegewijd en visionair leiderschap. In 1969 volgde zijn wijding tot bisschop van Noord-Oeganda met een openluchtviering waarin ook de chef van de legerstaf Idi Amin aanwezig was. Twee jaar later pleegde deze man een coup. Amin, een moslim, regeerde met geweld, corruptie en intimidatie. De Acoli-en Langi-stammen en vele anderen moesten het ontgelden, Aziaten werden in 1972 het land uit gezet. In deze tijd, 1974, werd Luwum gekozen tot aartsbisschop voor het hele diocees waar hij eerder secretaris van was geweest. Omwille van zijn eigen geloofwaardigheid onderhield Amin contacten met hem, omgekeerd probeerde Luwum in zijn ontmoetingen een matigende invloed uit te oefenen en te pleiten voor de slachtoffers. Tevergeefs. Toen hij publiek kritiek uitoefende in een kersttoespraak op de radio werd de uitzending afgebroken. Luwum kondigde een publieke demonstratie aan en zocht samenwerking met andere kerken. Na een huiszoeking diende Luwum een protest in tegen alle geweldsdaden van de veiligheidsdiensten. De kerkleiders werden gesommeerd naar Kampala te komen. Tegen een collega zei Luwum: ‘Ze gaan me doden. Ik ben niet bang’. Nadat de anderen waren weggestuurd werd hij beschuldigd van verraad en daarna vermoord.
Twee jaar later werd Idi Amin, ´de slachter van Afrika´, verdreven. De schattingen over het aantal slachtoffers van zijn terreurbewind lopen uiteen van 100.000 tot een half miljoen. Beschermd door Saoedi-Arabië is hij nooit berecht.
Luwum onderstreepte steeds het belang voor iedereen van een persoonlijke relatie met de God van de bijbel en leidde diverse evangelisatiecampagnes. Hij hoopte op een kerk die een sleutelrol vervulde in de samenleving en ook een bijdrage leverde aan de economische opbouw. Maar de kerk mocht zich onder geen beding conformeren aan de machten der duisternis. Zelf was hij bereid ‘te sterven in het leger van Christus’.

Posted in: Uncategorized | Tagged: Afrika, geschiedenis, kerkgeschiedenis

Esther John (Named Qamar Zia) – ‘Maak je van alles los, Jezus roept’

Posted on 17/02/2014

Esther John14 oktober 1929 Madras (Brits India)    –   2 februari 1960  Chichanatwi  (Pakistan)

In 1998 werd er een beeldengalerij geplaatst boven de westelijke ingang van de Westminster Abbey in London. Tien levensgrote figuren in steen vullen nissen die 500 jaar leeg gebleven waren. Boven de hoofdingang van deze drukbezochte toeristische trekpleister herinneren zij aan bijzondere christenen uit de twintigste eeuw van over de gehele wereld, allemaal om het leven gekomen door geweld en onderdrukking. Indrukwekkend. De kerk zelf is vooral een monument voor nationale beroemheden. Hier rust de Britse trots. Maar bij de ingang wordt de bezoeker er zo aan herinnerd dat de navolging van Christus niet aan Britten alleen is voorbehouden: geen van deze tien is Brits.  En tussen beroemdheden als Romero, King en Bonhoeffer staat daar ook Esther John.
Esther John was een van de vele slachtoffers van het etnische en religieuze geweld dat in de twintigste eeuw ook het Indiase subcontinent teisterde. Ze werd geboren in een gezin van moslims. Op haar zeventiende werd ze door haar vader naar een  christelijke school in de buurt gestuurd. Ze raakte onder de indruk van het geloof van haar docenten. Bij het lezen van Jesaja 53 sloeg de vonk over.  Bij de deling van Pakistan en India verhuisde ze met haar ouders naar Pakistan. Een zendeling, ingelicht door een docent van haar vroegere school,  vond haar en gaf haar een Nieuw Testament. In zeven jaar tijd las ze dit in het geheim 27 keer. Om onder het huwelijk met een moslim uit te komen vluchtte ze naar de zendeling in Karachi. Bij haar doop in 1955 nam ze de naam Esther John aan. Bij de eerste aartsbisschop van Karachi vierde ze haar eerste kerstfeest.  Ze werkte enkele jaren in een zendingsziekenhuis. Na een opleiding tot  evangelist trok ze in 1959 naar de regio van Chichawatni waar ze met presbyteriaanse zendelingen samenwerkte. Ze trok met een fiets rond om vrouwen te leren lezen, met hen op de katoenvelden te werken en in hun dorpen te evangeliseren. Op 2 februari 1960 werd ze dood op haar bed gevonden, bruut vermoord. De moordenaars zijn nooit gevonden, de verdenking ging richting haar broers. De gemeenschap waarin  ze leefde en werkte bleef haar met eerbied gedenken.
Op haar stenen beeld in Londen houdt ze een trommeltje vast en heeft ze blote voeten.
Alsof het volgen van Jezus een dans is.

Posted in: Uncategorized | Tagged: India, kerkgeschiedenis

George Fox

Posted on 21/01/2014

George FoxIk leidde de mensen naar de Geest en genade van God in henzelf en naar het Licht van Jezus in hun eigen harten

*juni 1624, Fenny Drayton, Leicestershire – † 13 jan 1691, Londen

De beeltenis van George Fox is bekend van de muesli op de ontbijttafel. Fox stond aan de wieg van het ‘Genootschap van Vrienden’, bijgenaamd de Quakers: een kleine, maar bijzondere tak aan het wereldwijde protestantisme. Na een avondje stappen in 1643 was hij in een geestelijke crisis gekomen. Een tijd van rusteloos rondreizen door Engeland volgde. Wat hij zocht, vond hij niet in de kerken en hun geestelijken, wel door lezing van de bijbel. Fox werd een reizend prediker die mensen opriep tot meer diepgang in hun oppervlakkige christendom. Hij wilde toehoorders, oinclusief de geestelijken, letterlijk aan het trillen brengen. Vandaar de scheldnaam Quakers.
Een keer of zes zat hij in de gevangenis. De Quakers botsten net als andere ‘dissenters’ in het Engeland van zijn tijd met de gevestigde orde van kerk en staat. Ze weigerden de eed af te leggen, kerkbelasting te betalen, wapens te dragen en verwierpen kerkelijke ambten en sacramenten. Quakers zouden later voorop lopen in de strijd om gelijkberechtiging van de vrouw, afschaffing van de slavernij, gelijke burgerrechten voor zwarte Amerikanen en in het verzet tegen oorlog in Vietnam.
Bij Fox begon dit radicale christendom met een mystieke ervaring. Er was hem door de studie van de bijbel een Licht opgegaan. Fox  wilde mensen brengen tot ‘hetzelfde Licht, dezelfde kracht en dezelfde geest waarin profeten en apostelen gesproken en geschreven hadden’. In de persoon van Christus en zijn woorden en werken klinkt een Woord dat voor ieder mens de belangrijkste leermeester is.
Deze nadruk op het innerlijke licht was nieuw. Fox en zijn Quakers stonden aan het begin van het tijdperk van de Verlichting. De Europese mens begon steeds nadrukkelijker en al gauw zelfs fanatiek het licht van zijn eigen inzicht over alle dingen te laten schijnen. En met het redenerende verstand, met het groeiende wetenschappelijk inzicht en het technisch vernuft zijn er grote dingen tot stand gebracht. Maar de menselijke rede op de troon waar vroeger God zat bracht ook veel ellende, van guillotine tot gaskamer. Meer eerbied voor het soort verlichting waarvan Fox getuigde kan nog steeds bepaald geen kwaad.
Bij hem begon het met stille eerbied. In de samenkomsten van de Vrienden vormt stilte een belangrijk element. ‘Om het Licht van Jezus in onze harten te kunnen laten schijnen’.
(2014/2023)

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis

Calvijn

Posted on 05/08/2009

Herman Selderhuis schreef ter gelegenheid van het Calvijn-herdenkingsjaar Calvijn.Een mens. Het ziet er wat saai uit. Jammer dat het niet met meer en betere illustraties is uitgegeven. Maar het is betaalbaar en vooral heel goed leesbaar. Selderhuis heeft een vlotte pen en een relativerende toon, af en toe zelfs een te populistisch toontje. Hij zet een Calvijn neer die in elk geval gedreven is, een harde werker, sober levend. Calvijn wint in Genève pas heel langzaam echt aan invloed en niet bepaald zonder slag of stoot. Hoemeer hij aan invloed wint, hoe scherper de scheiding kerk-staat wordt! Genève wil wel model staan voor een stad met goede zeden,  maar S. laat zien dat op veel meer plaatsen de stadsbesturen grotere invloed op de zeden van de burgers proberen te krijgen. Ondertussen komt zo wel uit de verf hoezeer Calvijn een vrucht van de Renaissance is. De nadruk op bijbel en bijbeluitleg, disciplinering, onderwijs en theologie passen in een renaissance-ideaal van beschaving. Calvijn is bij S. niet zo’n grote scherpslijper, hij wil best water in de wijn doen om eenheid over de Avondmaalsleer met andere reformatoren te bewerkstelligen. Naar Franse landgenoten die proberen binnen de kerk Rome te blijven om haar van binnen uit te vernieuwen is hij wel compromisloos. Bij de Paapse mis kun je alleen maar weglopen. Voor de Franse protestant staat dan alleen maar de weg open om te vluchten. S. laat subtiel zien dat Calvijn hier misschien te simpel denkt en vooral ook te elitair. Je moet een vlucht maar kunnen betalen. Maar is dit niet een typische karaktertrek van de moderne Europeaan geworden: eerder emigrant dan rebelse opstandeling? Zo krijgen we dan later Pilgrim Fathers en Hugenoten in Zuid-Afrika. Verder vond ik in deze Calvijn nogal wat Stoicijnse trekken. In zijn brieven heeft hij het kennelijk veel vaker over de voorzienigheid dan de vermaledijde leer van dubbele predestinatie. Onder die voorzienige en onbegrijpelijke hand Gods moet je bij hem zonder morren bukken in geval van ziekte en tegenslagen. Calvijn laat zielen gestaald worden onder een hemelse tuchtroede. Af en toe ging hij gewoon te kort door de bocht.

Posted in: Opgemerkt, Theologie | Tagged: kerkgeschiedenis, Theologie

D. Chantepie de la Saussaye – theologie na Darwin

Posted on 05/08/2009

Een van de belangrijkste predikanten van de 19de eeuw, initiator van de zogenaamde ‘ethische theologie’, naast zijn vriend Nicolaas Beets ‘voorman’  op de linker vleugel van de christendemocratische beweging in de eerste periode na de grondwetswijziging van 1848. Leefde van 1818-1874, was student in Leiden, predikant van de Waalse gemeentes te Leeuwarden en Leiden en van de Hervormde gemeente te Rotterdam voordat hij in 1872 hoogleraar werd in Groningen. Bewonderaar maar vooral ook criticus en tegenstander van Groen van Prinsterer en later ook Abraham Kuyper. Sloeg in zijn theologie een brug tussen gereformeerde orthodoxie en moderniteit. Zo heeft hij nauwelijks meegedaan aan protest of verzet tegen Darwin, gaf daarentegen in zijn korte professoraat juist college over het bijbelse scheppingsbegrip onder erkenning van de wetenschappelijkheid van de evolutieleer. En toen jonge predikanten de historiciteit van het opstandingsverhaal begonnen te ontkennen, schreef hij een heel intrigerend essay waarin hij openlijk brak met de manier waarop een theoloog als Doedes, met wie hij overigens nauw had samengewerkt, juist de historiciteit van de bijbelse wonderverhalen overeind probeerde te houden. Ik vind dit essay – Een Woord van Toelichting –  een van de hoogtepunten in zijn oeuvre. Het verscheen in dezelfde tijd als Darwins’ Origin, najaar 1859. In mijn proefschrift Door Simon gezien neemt de analyse van dit geschrift een centrale plaats in. Al lang voor het optreden van Abraham Kuyper en zijn fundamentalistische benadering van het vraagstuk van geloof en moderne wetenschap had La Saussaye de gebreken van dit fundamentalisme doorzien.

Posted in: Geschiedenis, Theologie | Tagged: D. Chantepie de la Saussaye, ethischen, fundamentalisme, geschiedenis, kerkgeschiedenis, Theologie
« Vorige 1 2 3 4

Welkom op de weblog van Harmen Jansen
theoloog, predikant van de Protestantse gemeente te Winsum-Halfambt (Gr.)

Tweets by @HarmenGJzn Follow @HarmenGJzn

Heiligenkalender bevat de schrijfsels uit de rubriek 'Geloofsgetuigen' in Geandewei en Protestantse Kerkbode. Op alfabetische volgorde en kalendervolgorde. Gestart 1-1-2014

Email: dshjansen@gmail.com

portret verkleind

Copyright © 2023 Harmen Jansen.

Theme by ThemeHall.