Mijn leven telde voor mij niet vergeleken met de vrijheid van de waarheid van de levende God
Vrijheid van godsdienst is een grondrecht dat pas heel langzaam is uitgevonden. In grote delen van de wereld geldt het nog steeds niet volledig, in sommige landen is het zelfs weer afgeschaft. Ook protestanten die zelf een geschiedenis van lijden om het geloof achter zich hadden, vonden het niet zomaar vanzelfsprekend. Als puriteinen en anderen zich omwille van vrije uitoefening van het geloof in een van de Britse koloniën aan de Amerikaanse oostkust vestigden, bleek ook in de zeventiende eeuw de religieuze intolerantie soms nog meegelift te zijn in de grote zeilschepen. De ophanging van de Quaker activiste Mary Dyer in Boston op 1 juni 1660 is een typisch voorbeeld van de ‘Willibrordprocessie’ die de godsdienstvrijheid in Amerika doormaakte: een stap achteruit, twee stappen vooruit. De koning greep in en zulke executies werden verboden in de staat Massachussets. Mary heeft er sinds een halve eeuw een standbeeld voor het parlement van de staat.
Kort na hun huwelijk in 1635 in Engeland was het echtpaar Mary en William Dyer overgestoken. Ze werden als Puriteinen lid van de kerk in Boston. Ze waren beide goed ontwikkeld. William kreeg belangrijke functies. Ze raakten al snel actief betrokken bij een conflict binnen de kerk van Boston over de theologie van de genade. Een vrouw, Anne Hutchinson, speelde in de beweging een grote rol. Er werden bij haar thuis Bijbellezingen georganiseerd. Rond de tijd dat er processen tegen deze ‘ketters’ werden aangespannen beviel Mary van een doodgeboren kind, dat stiekem werd begraven. Het was namelijk mismaakt. En dat gold als een straf van God. Toen de gouverneur er lucht van kreeg werd het lijkje opgegraven. Dit was koren op zijn molen. De misvormingen van de opgegraven foetus werden schriftelijk breed uitgemeten. Nog tientallen jaren later deed het de ronde. En de ergste ‘ketters’ werden uit de kolonie verbannen. Elders, op Rhode Island, kreeg het echtpaar nog een reeks gezonde kinderen.
Dan is het een tijd stil rond hen. In 1652 zijn de Dyers weer in Engeland. Daar hoort Mary de stichter van de Quakers, George Fox. Ze ontmoet hem ten huize van zijn latere echtgenote Margaret Fell. Quakers vormden gemeenschappen zonder ambtsdragers en sacramenten, met een belangrijke rol voor stilte in de samenkomsten, en voor ieder het recht van getuigenis over wat het ‘innerlijk Licht van Christus’ hen ingaf. Dit sloot nauw aan op de visies die Mary in Boston al had omarmd. Ze wordt een Quaker missionaris.
Als ze in 1657 weer in New England aanlandt zijn er net anti-quaker-wetten aangenomen. Ze gaat linea recta de gevangenis in. Haar man heeft aanzien en weet haar vrij te krijgen, op voorwaarde dat hij haar thuis op Rhode Island stil houdt. Het verhaal wordt dan verder een aaneenschakeling van arrestaties, veroordelingen en verbanningen en een toch weer op verboden terrein opduikende Mary die gevangen Quakers bezoekt, het voor hen opneemt en weigert haar overtuiging af te zweren. Als ze in 1660 weer in Massachussets de wetten tegen de Quakers komt bestrijden is de maat vol. Ze moet nu echt hangen. Maar haar geweldloze verzet heeft dus vrucht gedragen.