‘Bij ons leeft de vraag niet waar God is. Dat jullie die hebben vinden wij maar raar. Bij ons is het geloof in God juist het grote houvast. Bij ons is de vraag of er ook mensen zijn die van ons houden; waar jullie zijn’. Dit was ongeveer de reactie van een 17-jarige jongen uit Bethlehem, kerkganger uit de Geboortekerk aldaar, in de bijbelgroep van een groep tieners uit heel Europa, afgelopen zomer in Taizé. Zo vertelde vanmorgen (1-9-2024) wijkpredikant ds. Erika Hoebe in de preek. Zij had deze bijbelgroep mogen leiden.
Hij heeft gelijk. We zijn er niet.
Op de vraag waarom niet, had ik deze week net een antwoord gevonden in een prachtig, maar confronterend artikel van Mark Braverman (Joods-Israëlische Amerikaan). Het raakte me ook, omdat hij Bonhoeffer ‘redt’.
Er was namelijk een probleem met Bonhoeffer. Zijn inzet om de Holocaust tegen te gaan lijkt niet maximaal. Zijn persoonlijke inzet om Joden te redden betreft maar enkele tientallen. Bonhoeffer ging niet in de leer bij rabbijnen of joodse filosofen uit zijn tijd als Rosenzweig of Buber. En in zijn overwegingen en aanbevelingen voor nieuw christendom na de oorlog vind je niet echt een pleidooi terug voor een totale herziening van de relatie tot het jodendom en herbezinning op de joodse wortels van het christendom.
Zijn biograaf, zwager, bewonderaar en pleitbezorger Eberhardt Bethge heeft zich in alle bochten gewrongen om Bonhoeffer uit de wind van de kritiek te houden. Bonhoeffers hart zat op de goede plaats en de jodenvervolging zou een sleutelrol gespeeld hebben bij de radicalisering van zijn verzet tegen Hitler. Braverman schaart zich achter degenen die vinden dat deze verdediging toch wat mislukt is. De jodenvervolging was niet zo’n belangrijk motief.
Maar Braverman vindt het niet erg. Hij vindt de vraagstelling verkeerd. Bethge had zich de moeite kunnen besparen. De hele naoorlogse ‘theologie na Auschwitz’ zat op verkeerde spoor, omdat die zich vereenzelvigde met het jodendom dat politiek zionistisch was geworden. In plaats van de steun voor de staat Israël als lakmoesproef te gebruiken voor de mate waarin de theologie (de kerk, het christendom) de Holocaust serieus nam, had de theologie zichzelf de vraag moeten stellen waarom de kerk nog zo op zoek is naar redding van haar eigen ‘specialness’. Braverman vindt het leentjebuur willen spelen van de goddelijke uitverkiezing van Israël verdacht. En dus ook het eindeloos excuses maken voor de jodenvervolging, want wat is dat anders dan weer proberen de zegen te krijgen voor de eigen ‘specialness’?
Ik was al tegen kerkelijke en theologische opsporingsteams ter uitroeiïng van ‘vervangingstheologie’. Maar ik lees Braverman niet met trots over het theologisch gelijk van ‘Kairos-Sabeel-theologen’ die Palestijnse theologen voor het voetlicht proberen te brengen, maar opnieuw met schaamte. Dat ook ik theologisch geflirt heb met gedachten van Marquardt over ‘De Terugkeer’ als een soort Godsbewijs, jammer dan voor de Palestijnen. Dat ik het enthousiasme deelde dat op de faculteit tijdens de theologiestudie rondzinderde over de verklaring van de Evangelische Kirche van het Rijnland, die Braverman hier ook noemt: zo ver had nog niet eerder een kerk willen gaan in het omarmen van het zionisme. Etcetera.
‘Uitverkiezing’ is een moeilijk begrip. Het gevoel dat we lijken te denken ‘speciaal’ te zijn stoort ook menig niet-kerkelijk mens aan de kerk. Braverman eert Bonhoeffer als theoloog die Christus universeel maakte. God werd Mens. Aan het kruis hing hij niet speciaal omdat hij jood was, maar voor de Weg die hij koos en wees.
Een jodendom dat zichzelf het recht toekent om land toe te eigenen ten koste van een ander volk, kan de kerk niet redden. Jodendom en christendom kunnen alleen gered worden door de keuze voor het pad van recht en vrede, van compassie voor de weduwe, de wees en de vreemdeling ongeacht kleur. Die ‘specialiteit’ van Jezus en zijn uitleg van de Tora (en die van Paulus etc.) is het enige bestaansrecht van jodendom en christendom, maar zonder er patent op te hebben.
En die knaap uit Bethlehem die maar blijft hopen en geloven….
Geroepen door Christus
Reactie op het vervolgrapport over het ambt voor de synode van de Protestantse kerk, vergaderig juli 2022
Positieve waardering voor:
(1) Het intact houden van de hoofdlijn van het eerder besproken rapport Geroepen en gezonden, dat ruimte maakte voor de openstelling van het ambt van de woord- en sacramentsbediening voor HBO-opgeleide kerkelijk werkers met passende doorontwikkelde competenties.
(2) Het aanhouden van het duidelijker onderscheid dan we gewend waren tussen dit voorgangersambt en de andere ambten, de ‘gemeenteambten’. Dit wordt dieper gravend onderbouwd met argumentatie vanuit bijbelse gegevens, uitlopend op een versterking van de theologische betekenis van het voorgangersambt als ‘dienst van Christus’.
(3) De betekenis van ordinatie wordt gehandhaafd en ook nog steviger aangezet. Terecht. Calvijn gebruikte de term al in Institutie IV in verband met ‘de oplegging der handen’.
(4) De dimensie van de persoonlijke roeping en het roepingsbesef wordt grondig aan de orde gesteld als binnenkant van het ambt. Waarmee tegenwicht wordt geboden tegen eenzijdige aandacht voor het beroepsaspect (professionaliteit en opleiding) in de discussies over het ambt.
(5) Vanuit de gedachte van de roeping en zending door Christus wordt de ruimte voor diversiteit in voorgangersambt nog verder vergroot. Het gemeentepredikantschap is nog minder de regel waarop andere predikanten de uitzondering zijn. Christus werkt ook door categoriale pastors, pioniers, hoogleraren.
(6) De collegialiteit van het ambt wordt nadrukkelijk betrokken op deze gemeenschappelijkheid in dezelfde roeping van geordineerde ambtsdragers.
(7) De relativering vanuit de bijbelse oorsprong van het ambt, van de angst van het verzet tegen hiërarchie. Er wordt zelfs expliciet een vraagteken gezet bij de houdbaarheid van de recent nog veelbesproken regel van ‘Emden/ Wezel’ dat geen ambtsdrager over een andere mag heersen.
(8) Het vermijden van een simplistische tegenstelling tussen HBO en universiteit en tussen de competenties van HBO-ers en universitair geschoolden. Door woorden te geven aan het verschil die verder gaan dan ‘lager of hoger werk- en denkniveau’ ligt er een handvat voor de profilering. De verschillende habitus tussen een WO-er en een HBO-er betekent geen mindere geschiktheid van de laatste voor het derde (of eerste?) ambt.
(9) De voorzet voor een vierde ambt om recht te doen aan de positie van de andere kerkelijk werkers en zo ‘huiswerk’ te doen dat Geroepen en gezonden nog had laten liggen.
Mijn vragen en kanttekeningen bij elk van deze punten:
(1) De theologische insteek lijkt me een andere dan Geroepen en gezonden. De toonzetting is meer biblicistisch en meer typisch ‘gereformeerd’ door een zeer uitvoerige analyse van bijbelse bronnen (alleen NT), een korte beschrijving van het erfgoed van de Reformatie, een karikatuur van de middeleeuwse priester en in de noten veel Van Ruler. Calvijn had veel meer aandacht voor kerkvaders als Gregorius en Augustinus. Onlangs werd De pastorale regel van Gregorius heruitgegeven, heel boeiend juist in verband met de versterkte aandacht voor geestelijk leiderschap en roepingsbesef als binnenkant van het ambt. Het ambt als ‘dienst aan Christus’ verbindt ons met priesters en evangelisten in de Kerk met grote K. Ik mis de verbinding met de intensieve oecumenische reflectie op het ambt in de afgelopen eeuw. De gedachtegang is vrijmoedig en creatief, maar het hameren op ambt als ‘dienst van Christus’ werkt op mij vervreemdend. Het is het, maar dat zijn alle andere ambten en dat is het ambt aller gelovigen ook. Gregorius had het over herderschap met leergezag. Zwingli begon de (‘gereformeerde’!) Reformatie met een preek ‘Der Hirt’. Ik houd het dus maar op ‘herders en leraars’😊. Dan wordt ook het OT relevant voor de beeldvorming, theologie en spiritualiteit van het ambt. Of de rabbijn uit de joodse traditie.
De hoofdlijn van het rapport betreft de ‘gelijkoorspronkelijkheid’ van kerk en ambt, waarbij ze ook wederzijds onafleidbaar zijn. Het ambt is niet maar een functie van de gemeente. In de herleiding tot Christus raakt het kwalitatieve onderscheid tussen de apostelen als eerste getuigen van Christus en de latere getuigen verloren (belangrijk boek daarover ooit: Markus Barth Der Augenzeuge). Dat ooggetuigeschap is een juridisch begrip. Ik denk dat er in dit rapport iets mis gaat rond de apostoliciteit van de kerk. Dominees hebben het gezag van apostelen? Hun ‘gezag’ bestaat bij de gratie van de apostoliciteit van hun boodschap. Met de grote nadruk op de roeping van personen raakt de eigen dimensie van het gezag van het Woord dat doorgaat ondergesneeuwd. Er gaat een Woord door de wereld via een keten van getuigenisssen. Noordmans zag in Herschepping de twee lijnen van ‘woordverband’ en ‘persoonsverband’ door de geschiedenis lopen. Die zijn minsten zo onherleidbaar tot elkaar als de ‘ambtslijn’ en de ‘kerklijn’ die het rapport als werk van Christus in de geschiedenis trekt.
(In het rapport staat: ‘Het apostolisch gezag van de ooggetuigen wordt (..) overgedragen aan hen in wie een bijzondere nabijheid van de Geest zich in de praktijk bewijst’. Het apostolische ambt houdt ‘anders dan in de protestantse traditie verondersteld wordt, niet op bij de twaalf’ (27). Verderop heet het dat de zending van de apostelen samengaat met het ontstaan van ‘de gemeente’ (41). Maar gaat die zending er niet juist aan vooraf? Dit is inlezen van de eigen theologie in de Schrift! Even later dan toch een kleine correctie: bij de discipelen is de rol wel anders dan die van de schare (42). Maar weer later: ‘Zij worden gezonden zoals de apostelen gezonden werden’ (44). Nee, dat worden de ambtsdragers niet, want alleen dee apostelen werden ‘rechtstreeks’ door Christus gezonden. Wij worden het alleen afgeleid, via de roeping van de Kerk! De vertaling van apostoliciteit als ‘verbondenheid met de verkondiging van de eerste apostelen’ stipt dan misschien even het bovengenoemde ‘woordverband’ van Noordmans aan (44), maar het blijft hangen in een te bondige omschrijving: ‘kritisch verantwoorde relatie met de oorsprong van het Woord (in de verkondiging van Jezus) en met de gelijktijdige verkondiging van andere dienaren des Woords’, een omschrijving waarbij de apostelen als beslissende tussenschakel tussen ons en Jezus wegvallen.)
Ik heb dan ook mijn vraagtekens bij de scherpe scheiding tussen ambt en gemeente. Het is altijd wat heen en weer gegaan in de geref. traditie tussen het ‘opkomen uit’ en het ‘tegenover’. Het gaat erom dat ze niet zonder elkaar te denken zijn. Kerk is daar waar woord en sacrament hun werk kunnen doen. Een beetje kerkbesef en je wilt gewoon vrijgestelde voorgangers. Maar organisatorisch ligt het primaat bij de kerk. Vooral sinds 1789-1848: scheiding kerk-staat, het verenigingsmodel voor kerkgenootschappen, de ‘democratiseringsbewegingen’, het kiesrecht. Daardoor heeft het ambt aller gelovigen grotere betekenis gekregen. En het rapport is daarover gewoon te mager. Het is niet alleen iets ‘naar buiten’. Het is allemaal bezig zijn in de dienst van Christus (Ef. 4: 12), geroepen tot lofprijzing (Groene Theologie: ook namens en met de schepping). Ambten en bedieningen zijn functies aan en in ‘het lichaam van Christus’, maar ze komen sinds de apostelen toch echt allemaal op uit de Kerk. En dat pionierswerk organisatorisch voorafgaat aan gemeentestichting maakt hun ambt nog niet tot iets dat theologisch ‘voorafgaat’ aan Kerk. De pionier wordt gezonden door een kerkgenootschap, vanuit een gemeente. In het Credo belijden we wel het geloof in de Kerk, maar niet ook nog apart in het ambt. Misschien omdat het ambt deel is ván de Kerk die antwoord geeft op het Woord-dat-werkt? D. Chantepie de la Saussaye sprak in 1855 over het ‘leraarsambt’ als personificatie van de gemeente. Dat vind ik een mooi woord. Zeker als je gemeente in gekwalificeerde zin opvat als ‘lichaam van Christus’.
(2) Het onderscheid ‘ambt van de kerk in de gemeente’ en ‘ambt van de gemeente in de kerk’ wordt wel gehandhaafd maar nauwelijks als zodanig genoemd. Is dan nog wel duidelijk dat dit ook rechtstreeks gekoppeld is aan het hebben van een betaalde aanstelling in het geval van de voorganger, dus aan de rechtspositie? Het gaat ook om de spiritualiteit van het ambt in relatie tot het instituut kerk. Ben ik in het ambt ook vertegenwoordiger van de Kerk in de gemeente: het eigen kerkgenootschap, de bredere christenheid, wereldwijde oecumene, de christelijke traditie? Daarover hoor ik hier maar weinig. Wordt het onderscheid tussen kerk en gemeente wel genoeg theologisch gewaardeerd, in de zin dat kerk als eigen grootheid meer is dan de som der delen en daarom ook een kritische functie om het Evangelie heeft tegenover de plaatselijke vergaderingen der gelovigen? Genoemde la Saussaye sr legde de vinger bij de spanning tussen ‘kerk’ en ‘gemeente’ vanwege de eschatologie. De gemeente is nog niet ideaal, maar onderweg.
(3) Die geringe waardering voor het instituut kerk wordt zichtbaar bij de ordinatie. Hier springt het betoog van de plaatselijke gemeente waarin die plaatsvindt direct over naar het historische werk van Christus waarmee de ordinatie verbindt. Had hier niet iets meer mogen staan over de betekenis van de oplegging der handen als daad van vertegenwoordiging van het kerkgenootschap en als ‘successio apostolorum’ waarbij je in een bijzonder persoonsverband wordt gesteld dat verder reikt dan alleen de collegialiteit van je eigen kerkgenootschap?
(4) Wordt de persoonlijke roeping niet te zwaar aangezet? Het ambt dient als erkenning en bescherming van de roeping. Maar wékt het ambt niet vooral ook de roeping, via roepende gemeente en erkennende Kerk? De kandidaat zegt ja op het beroep en op de vraag bij de bevestiging over zich geroepen weten. Maar het roepingsbesef moet theologisch en psychologisch niet een al te zelfstandig bewijs worden dat Christus hier aan het roepen is. Er staat wel (14) dat het roepingsbesef je nog niet kwalificeert tot geroepene door Christus. Er staan genoeg zinnen die waken tegen de overbelasting van de authenticiteit als allesbepalende factor in het ambtswerk. Maar het belang van de persoonlijke spiritualiteit lijkt theologisch en psychologisch hetzelfde gewicht te krijgen als de ontmoeting van de apostelen met Christus. Ondertussen zijn we juist géén ooggetuigen van de Opgestane en we krijgen misschien wel eens een visioen, maar geen apostolische ‘verschijning’. Het is Hemelvaartsdag geweest. En doorslaggevend argument voor het openen van de kansel voor vrouwen (had ook wel even genoemd mogen worden als protestantse bijzonderheid) of voor een HBO-er is niet hun roepingsgevoel dat eerbiediging nodig heeft, maar het empirische bewijs dat het beroepen en erkennen door de kerk effectief leidt tot opbouw van de gemeente. De Geest werkt ook met hen.
En hoe waardeert dit rapport theologisch de professionaliteit als derde factor uit de trits persoon-beroep-ambt? Het ambt brengt de noodzaak van bekwaming met zich mee. Talenten doen ertoe. En aan het slot blijft academische opleiding erg gewenst, inclusief die in oude talen. Maar wordt de persoonlijke roeping en het roepingsbesef niet te los gemaakt van de bekwaamheid en de erkenning van die bekwaamheid, dus van de ontwikkelde professionaliteit? Het rapport is bang voor een afhankelijkheid van het ambt van opleiding in plaats van andersom (39).
En de mogelijkheid van tent making ministry (Ehrenamt) wordt wel erg gemakkelijk aangegrepen om zich de vraag naar de wenselijkheid van betaalde aanstelling (met rechtspositie die vooral daarover gaat!) van het lijf te houden. Juist de professionaliteit is een wezenlijk onderscheid tussen voorganger (herder en leraar) en straks ‘het vierde ambt’ aan de ene kant en anderzijds de andere ambten. En zit er misschien een onderhuids verband tussen de apostolische (!) aanwijzing over de plicht om in het levensonderhoud van de voorganger te voorzien en zijn/haar charisma dat in het werk verder tot ontvouwing en ontwikkeling komt, lees: zijn/haar professionaliteit? De professionaliteit bewaart het ambt voor teveel verpersoonlijking! Het rapport waarschuwt voor de eenzijdige focus op de authenticiteit van de persoon, maar kiest met de betekenis van het doopritueel of de zegen los van de persoonlijke beleving van de ambtsdrager een slecht voorbeeld. Bij dit soort sacramentele handelingen werkt het ritueel bijna ex opere operato (door de performance). ‘Het ambt communiceert’. Maar op andere momenten is de authenticiteit, d.w.z. de persoonlijke band, wel van fundamenteel belang. Haal de kerkelijk werker weg en je hebt geen jeugd meer. Dat is niet vanwege teveel cultureel belang van authenticiteit maar vanwege het gewicht van het persoonlijke in relatie tot de professionaliteit: dat de persoon weet te communiceren en relaties te leggen!
(5) Prima, het theologisch ruimte bieden voor grote diversiteit in vormen van predikantschap. Dit brengt dan ook de noodzaak met zich mee om de bovenplaatselijke organisatie van de kerk theologisch hoog te waarderen als eigen gestalte van het lichaam van Christus.
(6) Fijn dat het thema van de collegialiteit van het ambt nadrukkelijk betrokken wordt op de andere dienaren van de kerk(en) in hetzelfde ambt. Daarmee verwijdert het rapport zich op een goede manier verder van het gereformeerde principe van de ‘collegialiteit’ in het kerkbestuur door kerkenraden (colleges) samen met de andere ambten. Die samenwerking en met name de machtsdeling blijft belangrijk. Alleen zijn diaken en ouderlingen geen collega’s. Deze samenwerking valt eerder onder het communale aspect uit de ambtstheologie (de trits over het persoonlijke, collegiale en communale van het ambt volgens oecumenische ambstheologie).
(7) Ik begrijp dat het rapport de opening naar hiërarchie bedoelt als hiërarchie binnen het ambt, dus als optie voor een junior-senior-verhouding. Ook als opening naar persoonlijke beslissingsbevoegdheden van een bisschop? Jammer dat het woord ‘teamwork’ niet opduikt. (Ook niet meer in een recente standpuntbepaling van de BNP). In de GKV (onze naaste buur) is er niet zoiets als verplichte deelname aan een werkgemeenschap, begreep ik. Als collegialiteit een integraal onderdeel is van het theologisch verstaan van het ambt (denk aan het voortdurend spreken in meervoud in het NT over de vele bedieningen en gaven: nooit individualistisch) moeten we niet de kant van vrijblijvendheid uit (theedrinken in een coetus). Anders gezegd: wordt het collegiale van het ambt ook wel net zo theologisch en spiritueel als het persoonlijke aspect? Denk aan het apostolische ‘wij’ in het NT, of aan de collegialiteit van onze collega’s in de RK bisdommen (die ook iets kunnen vertellen over de negatieve kanten van de hiërarchische relatie tussen de ‘echte’ pastoor en de pastorale werkers!). In de collegiale samenwerking in teams zagen we bij Geroepen en gezonden ook een concreet antwoord op de vraag hoe met HBO-opgeleide voorgangers met beperkte kennis van de grondtalen toch het apostolische ‘woordverband’ van de kerk in stand zou kunnen blijven!
(8) Is het wel zo dat ‘de kerk bekwaamt’? Nauwelijks! De kerk laat opleiding en educatie voor een goed deel over aan andere instanties en aan de Heer zelf en de leiding van de Geest. De kerk heeft ook geen beurzen voor het financieren van zeven jaar voltijds studeren en ook niet voor drie. De HBO-instellingen hebben geen bestuur dat gerelateerd is aan synode of dienstenorganisatie. De persoon zelf bekwaamt zich en dient zich te blijven bekwamen: wie niet studeert is niet bekeerd!
(9) Jammer dat de gedachten over het vierde ambt niet verbonden zijn met de huidige regelgeving over de bediening en de ouderling-kerkelijk werker of diaken-kerkelijk werker. Hier ligt huiswerk dat niet alleen praktisch en juridisch van aard is. In feite is de ordinatie er al: een bevestiging met oplegging der handen. De vraag is of dit vierde ambt dan gedacht moet worden als ambt van de gemeente in de kerk (wat nu het geval is bij de ouderling- en diaken-kerkelijk werker) en wat dan het voornaamste verschil met het voorgangersambt zou zijn en wat wenselijk zou kunnen zijn in verband met blijvende tijdelijkheid (= voor de duur van de aanstelling). Of wordt het ook een ambt van de kerk in de gemeente? Met alle rompslomp die daar dan bij gaat komen wat betreft rechtspositie en betaling via de generale kas. Met de ouderling- en diaken-kerkelijk werker is in feite al besloten dat een ambt in kerkenraad en gemeente kan samengaan met de rechtspositie van werknemer. Wat mij betreft blijft dat zo en is het vooral een kwestie van semantiek. Noem een kerkelijk werker met aanstelling geen ouderling of diaken meer, maar onderscheidt hem of haar van de vrijwillige ambtsdrager met termijnen van vier jaar, vanwege de professionaliteit, de speciale taak en de kortere of langere aanstellingstermijn. En laat er als noviteit bemoeienis van de classis in de vorm van toestemming vooraf en approbatie bij het benoemen dat dan ook beroepen gaat heten. Als de kerkelijk werker vervolgens doorgroeit tot voorganger komt er een moment van rechtspositionele verandering. Tot een pensioenbreuk hoeft het denk ik niet te leiden.
Juni 2022, Drachten
dr. Harmen Jansen VDM
oud-synodelid en betrokken bij de voorbereiding van het eerdere rapport Geroepen en gezonden.
La Saussaye over het ambt
Fragment uit D. Chantepie de la Saussaye GEDACHTEN over het wezen en de behoeften der Kerk
1855
Uit Verzameld Werk dl 1, p. 262-273
(…) De Hervorming stelt dus ook dit algemeene priesterschap der geloovigen tot grondleggend ideaal voor de kerkvorming, tot ideaal, dus in de bewustheid dat het nog niet bereikt is. Daarom weert zij met vaste hand alle sektarische anticipaties op die toekomst af, en verklaart het luide dat zij niet is eene nieuwe sekte na de zoo velen, als in den loop der tijden ontstaan en vergaan waren; doch dat zij is vervolging van de katholische lijn. Terwijl zij niets meer wil zijn dan – niet de zuivere gemeente, maar – de zuivere katholieke kerk, is zij dit, doch op andere wijze dan zij gemeend had. Door de moederkerk (..) verstooten, en gedwongen eene inrigting te zoeken buiten haar, wordt zij zich bewust de kiemen van die inrigting reeds in zich zelve te bezitten, reeds als ligchaam te bestaan. Juist de vereeniging der geloovigen, tot hiertoe verspreid en onderdrukt, is de ligchamelijkheid der Hervorming. Door het zwaartepunt van de kerk te verplaatsen van de inrigting naar de gemeente, wordt echter het denkbeeld kerk niet opgeheven, integendeel, des te beter en zuiverder opgevat. Het ligchaam der gemeente is geestelijker geworden. Wel verre van aan de onmiddellijke gemeenschap der gemeente met haar Hoofd hinderend in den weg te staan, bevordert het veel meer deze gemeenschap, die daardoor voor het eerst in eene voor deze aardsche huishouding betrekkelijke volkomenheid ontstaat. Eene betrekkelijke volkomenheid. |89 Immers het onderscheid tusschen gemeente en kerk, dat in deze aardsche huishouding zal blijven bestaan, duidt op zich zelve eene onvolkomenheid aan. De volmaaktheid zal eerst dan gekomen zijn, wanneer wat in de Apostolische Kerk was aangeduid, die dit onderscheid niet kende en onder ekklesia zoo wel kerk als gemeente verstond, wederom werkelijkheid zal geworden zijn, d.i. wanneer ziel en ligchaam in volkomen harmonie zullen zijn, of de geest van Christus zijn volkomen adequaten vorm in de menschheid zal hebben bekomen. De betrekkelijke volkomenheid der kerk moet dus bestaan in zulk eene inrigting of ligchamelijkheid, die het wassen der gemeente tot de volheid van Christus niet alleen niet belemmert maar bevordert.
En welke nu is deze inrigting? Welke is de kerkvorm der Hervorming? Wij zeiden dat zij het algemeene priesterschap der geloovigen tot grondleggend ideaal stelt. Doch juist door het als ideaal te stellen, verwerpt zij niet het bijzondere ambt. Dit ambt evenwel is haar niet meer een priesterlijk, als of er nog een bijzondere middelaarsstand noodig ware tusschen den Heer en de gemeente. Het ambt zal zijn de verpersoonlijking der gemeente, het orgaan waardoor zij zich uitspreekt en den Geest in haar midden hoort spreken, dus zich zelve aanschouwt en te aanschouwen geeft. Het is hetzelfde denkbeeld, dat aan de uitdrukking Engel der gemeente in de Openbaring van Johannes ten grondslag ligt. Dit verband tusschen het ambt en de gemeente is echter niet een zoodanig, dat de gemeente in hare verschijning, d.i. de vereeniging der leden eener bepaalde kerkgemeenschap, aan den dienaar des Woords vermag voor te schrijven, wat hij leeren en hoe hij haar leiden zal, zoo dat hij een ambtenaar der gemeente (namelijk niet der ideële maar der konkrete) wierd en de slaafsche afhankelijkheid, waar|90in vroeger de gemeente gestaan had van het ambt nu wierd overgebragt op de betrekking van het ambt tot de gemeente. Zulk eene voorstelling gaat uit van eene volkomen miskenning van den feitelijken toestand der gemeente en eene verwarring van hare toekomstige volkomenheid met hare tegenwoordige onvolkomenheid, en zij eindigt konsequent op hetgeen men heden ten dage Darbysme noemt, namelijk het sektarisch wegwerpen van het ambt als overtollig en schadelijk. Natuurlijk: de gemeente tot haar ideaal gewassen, behoeft geen ambt meer. Neen; het verband tusschen het ambt en de gemeente is van geestelijken aard. De dienaar des Woords is de dienaar der gemeente in de liefde. Wat hij heeft is voor haar en door haar. Door en in de gemeente ontwikkelt zich de hem eigenaardige gave, door den Geest tot geestesgave geworden. Voor haar gebruikt hij die gave. Zoo is er werking en wederwerking tusschen hem en de gemeente. Deze spiegelt zich in hem af en door het Woord dat hij haar brengt en dat hij regt snijdt, d.i. in overeenstemming met hare behoeften, wordt zij door zijne werkzaamheid gelouterd en opgebouwd, even als hij door haar en in haar is gevormd. Dit onderstelt voorwaar eene gave en met de gave eene roeping. Doch zonder deze is ieder ambtsbekleeding slechts een ledige vorm, een karikatuur der waarheid. Wel is het der gemeente niet gegeven deze gave en roeping met onfeilbare juistheid te erkennen; – dit is het gevolg harer onvolmaaktheid, van het onderscheid dat er nog bestaat tusschen gemeente en kerk, – toch erkent zij de noodzakelijkheid der gave en roeping door aan de wijding tot het ambt, het sakramentelijk karakter te ontnemen, dat de roomsche kerk daaraan had toegeschreven, welke daardoor die wijding had beschouwd als eene bovennatuurlijke en dadelijke bekleeding met de ambtsgave. De Hervorming keert terug tot het apostolisch denkbeeld van het ambt als gave des Geestes (Eph. 4: 11). |91
Dit verband nu tusschen ambt en gemeente, schoon van geestelijken aard, is niet zonder een zigtbaar middenpunt. Ook hier streeft de geest naar ligchamelijkheid. Dit middenpunt is het geschreven Woord. Men onderscheide tusschen woord Gods en ingegeven schrift. Niet op rationalistische wijze, die het Woord afscheidt van de Schrift of de Schrift als een los kleed om het Woord gehangen beschouwt. Maar het Woord heeft bestaan en gewerkt vóór het in de Schrift was neêrgelegd, en ook toen de zamenhang van het Woord met de Schrift weinig was gekend en gewaardeerd. Eerst door het gewigt dat de Hervorming op het geschreven woord legde, heeft men zich rekenschap gegeven van het onderscheid tusschen het Woord, zoo als het in de Kerk was bewaard en zoo als het in de Schrift is neêrgelegd, en heeft zich de roomsche leer der overlevering gevormd, als van eene aan die der Schrift in waarde gelijke kenbron van het Woord Gods. (…)
Kort commentaar (HJ)
Een van de belangrijkste ecclesiologische en ambtstheologische geschriften uit het werk van Daniël Chantepie de la Saussaye (1818-1874), spraakmakend theoloog in het derde kwart van de 19e eeuw.
Geschreven op een cruciaal moment: het is de uitwerking van zijn toespraak van oktober 1854 op het moment dat het Réveil met een knetterende ruzie tot een historisch einde kwam (in de geschiedschrijving van mw. Kluit) en la Saussaye in de voorhoede kwam van de strijd om de belijdende kerk i.p.v. een belijdeniskerk, een strijd die in zekere zin voortduurde tot 1951 (kerkorde NHK) en 2004 (fusie PKN). Dit is uitwerking van stelling 11 van 23 stellingen.
Opvallende elementen:
Het vertrekpunt van de plaatselijke gemeente als vereniging van gelovigen (in plaats van de reglementaire besturenkerk)
Hoe de gedachte van het algemeen priesterschap verbonden wordt met de mondigheid van de gelovigen, en in de context van na 1848 zal het dan ook gaan over kiesrecht.
De dualiteit tussen gemeente en kerk. De Reformatie maakt de kerk, het ‘ligchaam van Christus’, minder instituut, maar de gemeente wordt daar méér lichaam van.
De ontsacralisering van het ambt. Het is geen priesterschap. Maar wel ‘orgaan’ van de gemeente van ‘algemene priesters’ (in een eerder geschrift verbond hij het ambt vooral met de noodzaak van het tegenwicht van de gemeenschap tegenover individualisme)
De plaatsing van het ambt op de grens tussen gemeente en kerk, zonder met zoveel woorden te zeggen dat de dienaar van het Woord vertegenwoor-diger van gemeente in de kerk of van de kerk in de gemeente wordt.
Het woord ‘tegenover’ valt niet, maar wel ‘werking en wederwerking’.
Hoe het onvoltooide en onvolmaakte karakter van de gemeente onderweg naar Gods toekomst tot uitdrukking komt in het ambt dat de gemeente bij de les houdt.
Dit bijzondere ambt is dat van dienaar des Woords, de andere ambten zijn niet in beeld, ondanks het feit dat la Saussaye in Gedachten blijk geeft van gedegen studie van Calvijn Institutie boek IV.
De tucht van het Woord in plaats van het gezag van de paus.
Het accent op de feitelijke bediening en het belang daarvoor van gave en roeping, dus op de persoon, gepaard aan afwijzing van sacrale wijding. Zou hij uit de voeten kunnen met de term ‘ordinatie’?
De wisselwerking die er nodig is tussen gemeente en kerk voor het (nooit ‘onfeilbaar’) onderkennen van gave en roeping.
10 hulpwerkwoorden in coronatijd. Een kleine coronatheologie.
Wat helpt mij door de coronatijd heen? Welke aspecten van het ‘Verhaal’ van het christelijk geloof bewijzen in deze tijd hun waarde? Grote theologische bespiegelingen over de betekenis van corona heb ik tot nog toe aan me voorbij laten gaan. Als ze er al waren, want het was er te vroeg voor. Maar er valt wel iets te zeggen over kernwoorden die hun waarde bewijzen. In mijn gemeente zetten we het seizoen 2020-2021 in met thema ‘kunst van het leven – levenskunst’. Hier geef ik mijn tien kernwoorden. Tien antwoorden op de vraag wat de waarde van de boodschap van de Kerk is, juist ook nu! Mijn antwoorden: die van een witte man van 63, protestantse dominee met een goed inkomen en een goede gezondheid.
1. Tijden van dorheid en saaiheid accepteren.
‘Het leven is niet altijd leuk’. Rutte moest het een keer hardop zeggen. De grootste ramp van corona leek in de afgelopen maanden te zijn dat het leven door beperkingen saaier en stiller werd. Hoe erg het was dat allerlei leuke, fijne en gezellige dingen niet konden. Niet op verre vakantie, geen familiefeestjes, geen kerstmis met z’n allen. Maar tijden van dorheid, schraalheid horen er bij. Dat vertelt het oerverhaal van het geloof al. De tocht van uittocht naar het beloofde land is een lange reis door de woestijn. Dat is een kostbaar en waardevol beeld! Bij de woestijn horen droogte, saaie landschappen. Tegenslagen, terugslagen, beperkingen. De woestijn staat symbool voor moeilijkheden voor de geloofsgemeenschap, ‘Gods volk onderweg door de tijd’, maar het is ook een universeel verhaal, van toepassing voor de persoonlijke ‘weg door het leven’ als mens, of voor die van ons als volk(eren).
Het eerste werkwoord is accepteren ervan. Niet denken dat je eraan kunt ontsnappen. Ertegen vechten is zonde van je energie. Het is wat het is.
Vergelijkbare beelden zijn die van het sabbatsjaar en de winterslaap. In het sabbatsjaar ligt de akker verplicht braak. Bij een winterslaap gaat er van alles op een laag pitje. In coronatijd moeten we ook als kerk accepteren dat er van alles op een laag pitje moet. Samenzang, ontmoetingen, vieringen., andere groepsactiviteiten. Ook als voorganger moet ik een stukje van mezelf in winterslaap laten gaan. Gewoon accepteren dat ook gespreksgroepen nu even niet aan de orde zijn.
Christenen, voorgangers, theologen, zitten en zaten de afgelopen tijd wat mij betreft soms teveel in de modus van activistisch de strijd aangaan tegen alles wat nu niet kan. Door over de grenzen te gaan van de beperkingen. Of door het overschatten van de beschikbare energie om te veranderen en versneld allerlei ‘toch al noodzakelijke’ vernieuwingen door te voeren. Hebben zij stap 1 niet overgeslagen? De woestijn doet een extra aanslag op reserves! De piramide van Maslov maakt duidelijk dat als er extra aandacht moet uitgaan naar meer basale levensbehoeften, de energie voor kerkelijke activiteiten die meer aan de top van de behoeftepiramide liggen, wegzuigt. Deze tijd is niet per se extra kritiek voor de kerk. Want dorre tijden kunnen tijdelijk zijn. Er is niets mis met een ‘overlevingsstand’.
2. Eigen kwetsbaarheid en sterfelijkheid onder ogen zien en omarmen
Aan corona kun je dood gaan. De dood is voor iedereen dichter om de hoek komen te liggen. Zo niet jouw dood, dan die van naasten. We moeten onze lichamelijke kwetsbaarheid onder ogen zien. Corona was en is ‘confronterend’ omdat de illusie van maakbaarheid en menselijke regie over ons leven verstoord werd. Maar het besef daarvan zat al in het DNA van elke gelovige. Het staat op bladzijde 1 van de Bijbel. Je bent schepsel, en met de dieren heb je gemeen dat je gekomen bent om op een dag weer te gaan, ook als je niet wilt. Corona maakte zijn entree in ons land rond carnavalstijd 2020. Op Aswoensdag aan het begin van de Veertig Dagen haalden ook in mijn gemeente kerkgangers een askruisje. Daarbij worden de woorden gesproken ‘stof en as ben je’. Geloof laat ons niet aan het besef van eindigheid van ons leven ontsnappen. Geloof stimuleert ons juist om ons lichaam te omarmen als iets kostbaars. In dit lichaam ben ik mens van God. Het is eigenlijk niet van mij. Ik heb er geen laatste beschikking over. Verbonden met de natuur als ik ben. Corona daagt dan extra uit om niet uit te stellen tot het te laat is, van dingen die voor je gevoel bij je opdracht horen (zaken voor je eventuele plotselinge uitvaart op papier zetten, een conflict oplossen waar je in zit, je nabestaanden met zo min mogelijk onbetaalde rekeningen laten zitten, letterlijk of figuurlijk,etc.).
Toen ik voor het eerst als predikant bevestigd werd, deed ook de ouderling van dienst aan de handoplegging mee. Hij had terminale kanker. Mijn eerste Avondmaalsbediening aan huis was aan zijn sterfbed. Mijn eerste uitvaartdienst was die voor hem. Geloof laat het besef van eindigheid met ons meegaan, helpt om die onder ogen te kunnen zien, en zelfs om deze eindigheid ook te omarmen. Zo zijn we schakels in de ketting van generaties. Zo geven we leven, geloof, kennis, ervaring dóór.
3. Je kruis vrolijk dragen
‘Bezit uw ziel in lijdzaamheid’ is een oude spreuk van vroeger. Op de gevel van de ouderling van zonet stond groot geschilderd: ‘God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst’. Jezus riep zijn volgelingen (althans volgens enkele evangelisten) om zelf ook net als hij hun eigen kruis op zich te nemen en hem te volgen. Er staat niet: om je kruis met een boogje heen lopen, of proberen het van je af te schudden of het op een ander af te wentelen. Jouw kruis. Niet dat van een ander. Is dit niet hetzelfde als ‘de woestijn aanvaarden?’ Daar ging het meer om de omstandigheden, de situatie, de tijd. Hier nog meer om de gevolgen voor jezelf. Dat je van alles niet kunt. Dat je daar last van hebt. Dat je dat zwaar vindt omdat het dat ook gewoon is.
Gaat dat ook nog als je failliet gaat? Als je je mooie baan verliest? Als je depressie door de omstandigheden verergert? Niet gemakkelijk! Gelukkig betekent ‘je kruis dragen’ niet dat je geen beroep mag doen op anderen en om hulp mag vragen of om concrete noodsteun.
En het kruis van een Ander en van anderen helpt altijd om je eigen kruis te relativeren: ik ben niet de enige. En om het te relateren. Draag ik mijn kruisje misschien om van betekenis te kunnen zijn en blijven voor anderen, ‘hem achterna’?
4. Zorg dragen voor je lichaam
De focus op het coronavirus heeft ook de waarde van de medische zorg, de farmaceutische industrie en de zorg in het algemeen meer naar voren gebracht. De coronamaatregelen zetten sterk in op onze verantwoordelijkheid voor elkaars gezondheid en de blijvende mogelijkheden van zorg voor iedereen. Gek genoeg gaat het weinig over de plicht om allereerst goed voor jezelf te zorgen. Maar die zelfzorg hoort juist bij het besef dat mijn lichaam en mijn leven ook een plek is waar geloof, hoop, en liefde gestalte krijgen. Genoeg en gezond eten, slapen, bewegen, ontspanning naast inspanning, zorg om een gezonde geest (‘mens sana in sana corpere’) omdat dat ook terugslaat op het lichaam. In coronatijd moet daar een schepje bovenop. Hoe meer weerstand ik heb, hoe minder kans dat ik de zorg belast als ik toch ziek wordt. Hygiëne- en gezondheidsmaatregelen zijn als zo oud als de Tora en nog veel ouder zelfs. De nieuwe zijn net als de oudere (en gedeeltelijk verouderde) niet alleen goed voor anderen maar ook voor mij. En voor mij óm anderen. Ik neem dus ook beperkingen in acht. ‘Nee, mevrouw, niet noodzakelijk bezoek aan huis kan even wachten’.
Hierbij denk ik ook aan de liefdevolle aandacht van Jezus voor zieken, zijn compassie met melaatsen, blinden, doven, kreupele, onthande en verlamde mensen, als een goede herder die zorgt voor zwakke schapen. In de zorg voor mijzelf én anderen mag ik delen in de beweging van Goddelijke zorg om onze heelheid en heelwording.
5. Hoop bewaren en niet doemdenken
Corona levert dramatisch grote getallen slachtoffers op. De wereldwijde gevolgen, ook indirect, kunnen we nog niet overzien. We zagen soms hartverscheurende taferelen. En dat het virus muteert wekt weer nieuwe zorgen over besmettelijkheid en druk op de zorg.
Maar we laten de kop niet hangen! Geloof gaat over hoop, hoop op tegenkrachten en tegenbewegingen tegen wat het leven van mensen ondermijnt, beschadigt. Hoop op God is hoop op de macht van de liefde, belichaamd in mensen. We zagen van meet af alles op alles gezet worden om vaccins en medicijnen te ontwikkelen. Als gelovige delen we in de wereldwijde hoop op succes van farmaceuten, op goede en snelle verdeling van medicatie. Maar hoop vanuit het geloof gaat ook over hoop op eerlijke verdeling, dat niet het recht van de sterkste en dus de rijkste landen de wereld beheerst.
God is met ons, déze God, de Naam voor wat liefde, compassie, bewogenheid om bedreigde mensenlevens genoemd mag worden. Die in prachtige mensen en prachtige bewegingen van mensen wordt belichaamd.
6. Verzet plegen en niet lui zijn
Niets gaat vanzelf. De keerzijde van hoop is dus altijd ook menselijke inzet en inspanning. Zorgpersoneel en farmaceuten, adviseurs en ministers ‘staan in de frontlinie’. Het beeld van een oorlog is toepasselijk. Corona: een gemene vijand van het menselijk leven op aarde. De strijd ertegen is een gemeenschappelijke opdracht. Maar ook het bewaren van menselijkheid, humaniteit, rechtvaardigheid is een opdracht. En er zijn ondermijnende krachten. Krachten van egoïsme en eigenbelang, zelfzucht, winstbejag, bikkelharde concentratie op alleen het eigen groepsbelang, discriminatie, leiders die graag inspelen op gevoelens van angst en onzekerheid voor hun eigen verhaal.
Israël vaccineert eerst ‘eigen volk’, daarna misschien ook een keer Palestijnen. Onder christenen worden complottheorieën verspreid over pacten met de duivel van Microsoft en verbinden het getal van het Beest 666 met vaccinatie. Nationalisme verleidt machthebbers om het niet nauw te nemen met regels voor goedkeuring van vaccins van eigen fabrikaat.
Christenen weten dat zulke dingen gebeuren en dat je in tijden van crisis dus juist extra waakzaam moet zijn. De wapenrusting van de vrede (Efeziërs 6) is wel vreedzaam, maar dat betekent niet je mond houden, de pen stil houden of op je handen blijven zitten. Tegenover leugens moet de waarheid verteld worden. In een tijd vol fake news en schadelijke werking van algoritmes die hun eigen wetten volgen is er werk aan de winkel. De vertragende effecten van conoramaatregelen zoals het gedwongen thuis zitten kunnen je ook lui maken. Thuis is de grote wereld ‘buiten’. En bij meer thuis is die ook meer buiten. Maar allerlei vormen van groot kwaad ‘buiten’ zijn niet stiller gaan zitten.
7. Trouw blijven aan je missie
Waar mogelijk zoveel mogelijk doorgaan dus. En kan het niet gewoon, dan maar ongewoon. Coronatijd verandert niets aan mijn persoonlijke missie, met persoonlijke taken en opdrachten: als echtgenoot, vader, broer, zwager, buurman, burger, gelovige. Ik had verantwoordelijkheden en die blijven. Ik heb maar te dealen met de beperkingen. Ik zoek mijn weg er doorheen. Hetzelfde geldt voor de beroepsmatige. Heb ik een aanstelling en een inkomen, dan heb ik de verplichting om er het beste van te maken.
Dat geldt ook voor de rol in de kerk, en voor de rol als kerk. Doen wat je doen kunt, er het beste van proberen te maken. De boodschap met de mensen en middelen die je hebt, vorm geven.
Daarbij hoort: je niet gek laten maken. Corona is niet per se een ‘wak up call’ dat de kerk moet veranderen. De kerk moet vooral zichzelf blijven, en kijken wat ze met de beschikbare middelen kan. De missie en de doelgroep verandert niet. De opdracht was al om getuige van het Evangelie te zijn in deze tijd en niet in die van gisteren, dus met gebruik van social media, internet, video, met aandacht voor alle generaties, met de opdracht om te denken aan morgen. Met niet alleen aandacht voor je eigen club, maar ook voor anderen. Niet alleen voor de eigen daklozen, maar ook met compassie voor de vluchtelingen. Niet alleen voor mensen, maar ook voor de planeet, flora en fauna. Dus blijven vergroenen waar je kan. De ‘wake up call’ horen van het bericht dat 2020 weer allerlei weerrecords brak. Etc.
8. God behoeden
In een preek uit het begin van de vreselijke cholera-epidemie van 1866, vlak na de eerste uitbraak in Rotterdam herinnerde ds. Chantepie de la Saussaye zijn geschrokken gemeente aan het oude onderscheid tussen ‘tuchtiging’ en ‘straf’. Niet alles wat als een straf voelt is dat ook. Sommige dingen zijn wel naar. Maar ze zijn alleen een pedagogische tik. Corona leert ons dat we voorzichtiger moeten zijn met allerlei dieren op elkaar te stapelen op markten. Maar God is niet bezig met een speciale wraakactie om bepaalde ongerechtigheden af te straffen. We moeten achter alle narigheid niet ineens een wrekende God in de hemel projecteren. Of andere goden die ons het leven misgunnen. Met een beetje nuchter gebruik van het verstand ons gegeven kunnen we dat zien. We hebben soms gewoon pech. Virussen en bacteriën zijn functionele onderdelen van de biologische opmaak van het leven. We moeten ze beter leren kennen om er beter mee om te gaan.
‘God behoeden’ komt uit een beroemde zin van Etty Hillesum. Ze beloofde midden in de verschrikkingen van de Holocaust goed zorg te dragen voor God ‘in’ haar, in haar bestaan in kamp Westerbork. Ze zou hem niet in haar laten bezwijken. Etty Hillesum haalde God weg bij de nazi’s en hun trawanten, door hem helemaal naar zichzelf ‘binnen’ te halen. Dat is misschien wel de sterkste vorm van verzet die je kunt bedenken.
We maken de krachten van Gods liefde zwak, als we hem aan de straffende en wrekende kant tegenover ons plaatsen. Wij moeten het niet winnen van corona. God moet het winnen van corona. De Eeuwige is niet bezig ons te straffen, maar de kracht die ons helpt te winnen. Maar die vraagt dan ook aparte voeding, door ‘aandachtig leven’.
En ik hoef me niet te vermoeien met het zoeken naar een antwoord op de vraag naar de speciale bedoeling van corona, met mij of met de kerk in deze tijd. Er is geen speciale bedoeling, want God zat er niet achter.
Die cholera van 1866 viel wel samen met een bijzonder moment in onze kerkgeschiedenis: de grote Nederlandse Hervormde Kerk van toen voerde op dat moment een democratische vernieuwing door. Gemeenteleden kregen meer kiesrecht. Die bracht in veel gemeenten een omwenteling teweeg waarbij kerkenraden ‘van kleur verschoten’. Maar die vernieuwing had niet veel met de cholera te maken. Het betekende eerder dat de kerk zich niet door een epidemie liet verlammen.
9. Genieten van al het goede dat God je geeft
In tijden van beperking leerden we dingen waarderen waar we anders aan voorbij leefden. Bloemen in de bermen, vogeltjes in de tuin, landschappen in eigen land, boeken die anders ongelezen bleven, stilte en rust in plaats van drukte, in plaats van strepen in de lucht strepen in de agenda met ruimte voor genieten van die blauwe lucht of de sterrenhemel ’s nachts, minder vervuiling, minder vernieling inde oudejaarsnacht. Dus toch de hand van God? Zoveel zegen als corona ons ook brengt! Maar ‘God doet alle dingen meewerken ten goede’ is net iets anders. God heeft niet de hand in corona, maar legt zijn/haar hand aan ons die hun weg zoeken met corona.
Genieten van al het goede dat God je geeft is in het bijbelboek Prediker bijna de enige wijsheid die deze filosoof uit het Oude Testament als zin in het leven kan ontdekken. Maar dat is tegelijk toch een hele opdracht en een hele kunst. Aan de goede dingen in ons leven kunnen we de gedachte ontlenen dat het misschien ook de bedoeling is dat we het goed hebben en dat we ons goed voelen. Stel je voor, dat God het goed met ons voor heeft! Dat geloof alleen maar ontlenen aan een Boek van lang geleden naar aanleiding van gebeurtenissen van lang geleden werkt niet zelfs niet als die gebeurtenis de naam Jezus Christus draagt. Om de goedheid van de Ene te horen of te voelen moest ik altijd al op zoek naar het goede van God in het leven hier en nu! Dat is wat we doen als we danken.
10. Leren bij het leven
Aan veranderingen kun je groeien. Ongezocht kunnen omstandigheden je dwingen. Maar dat God ons graag aan permanente educatie onderwerpt, hadden we ook al kunnen weten. Niet alleen is de kerk een leerschool, waarin we ‘leren bij het leven’. Het leven zelf is dat ook. We rijpen en groeien door de tijd heen. Bij tegenwind moet je dieper wortelen om overeind te blijven.
En ja, de reis door de woestijn kan ook betekenen dat je door een crisis heen gaat, net zoals het verhaal van de Tora vertelt. Voor de leiders en voor het volk is het een beproeving: van de kwaliteiten en het gezag van de leiders, van de volharding, het geduld, de hoop en het geloof en de liefde van iedereen. Maar de beproeving maakt de volhouders rijp voor de entree in het beloofde land.
We maken ons versneld nieuwe technieken eigen om ‘online’ met elkaar te communiceren als het fysiek niet kan. We werken aan andere vormen van communicatie en informatie. In de kerk verruimen we soepeler oude gewoontes en praktijken in de liturgie. Het onderscheid tussen groei en wildgroei komt later wel. We leren denk ik beter om kerk op verschillende niveaus en op verschillende manieren tegelijk en naast elkaar te zijn. Kerk met een grote K was al een wereldwijde beweging. Muren en geografische grenzen, bijvoorbeeld die van het eigen dorp, gaan nog minder tellen.
8 januari 2021
Naschrift:
de volgorde van deze tien hulpwerkwoorden is geen rangorde, maar alleen associatief tot stand gekomen. En de zin ‘God moet het winnen van corona’ moet niet gelezen worden als concurrerend met de slogan ‘Alleen samen krijgen we corona eronder’ maar als een versterking.
Reageren? Vragen? Stuur een emailtje naar ds.jansen@pgwh.nl
Niet drinken uit de verboden bron
Corien Oranje, Cees Dekker, Gijsbert van den Brink, Oer, het grote verhaal van nul tot nu. Uitg. Ark Media, € 14,99, 160 blz.
Ongeveer tot waar het boek bij het paradijsverhaal aanlandt is het boek Oer een leuke vertelling over de evolutie. Eenvoudig, geestig en informatief. In kort bestek krijg je een paar natuurkundige en chemische begrippen mee. Begrijpelijk voor tieners en voor volwassenen die daar maar weinig kaas van hebben gegeten. Een geslaagde poging om van een theoloog, een natuurkundige en een theologisch onderlegd schrijfster om het evolutieverhaal van de wetenschap en het geloofsverhaal van de Schepper met elkaar te verbinden.
Met ‘Pro’, een proton, als hoofdpersoon racen we door de tijd heen. Het is in de geest van de boeken van C.S. Lewis. Je krijgt het onvervalste christendom speels voorgeschoteld. Het is de bedoeling dat we de band met God niet verbreken, maar uit zijn liefde leven, zoals die in het zesde tijdperk, dat van Jezus op aarde, op zijn best belichaamd is. En in onze tijd hoort daarbij dat we langzaam maar zeker gaan afzien van salami op de pizza. Amen.
Helaas haak ik wel af op het punt waar ‘Pro’ de ‘bijbelse geschiedenis’ van paradijs tot hemelvaart en de tijd van Adem (nu) meemaakt. Maar misschien is dat wel goed. Het boek mikt op de gelovigen voor wie de Bijbel van kaft tot kaft Gods woord is. Zij kunnen dit veilig lezen, want de zondeval blijft een historische gebeurtenis, Jezus is Gods Zoon in mensengedaante en hij is met zijn complete DNA opgestaan uit de dood en naar de hemel gegaan, waarmee het een na laatste tijdperk is aangebroken, het zesde. Het zevende, de ‘grande finale’, komt nog.
Wel laten de auteurs zo een kans liggen. Ze brengen natuurwetenschap dichterbij, maar van godsdienstwetenschap en bijbelwetenschap ontbreekt ieder spoor. Had het verhaal van de evolutie van godsbesef en moraal met zijn mutaties niet wat meer verteld kunnen worden? ‘Pro’ had ook een poosje in een piramide van Egypte gewoond kunnen hebben en getuige geweest kunnen zijn van de landbouwrevolutie bij het aanbreken van het Spiltijdperk. En je kunt in 2021 toch eigenlijk niet meer aankomen met de reanimatiehypothese voor het opstandingsgetuigenis van het Nieuwe Testament?
De sleutel waarom het boek in een traditioneel geloofsverhaal blijft hangen staat denk ik in de hoofdstukjes over de zondeval. Er wordt verteld over een ‘proefgebod’. Locatie ergens in Afrika. Er is een verboden bron waaruit niet gedronken mag worden. Dat gebeurt dus toch, want het water heeft de naam geneeskrachtig te zijn. En dat klopt nog ook. Maar het was verboden. God wilde een band met mensen op voorwaarde van hun gehoorzaamheid.
Het probleem van ‘de orthodoxie’ is een ambivalente relatie met wetenschap. Wetenschap is eigenlijk die verboden bron. Wetenschap is fantastische kennis, geneeskrachtig. Het medicijn tegen corona zal er zeker komen. Maar kennis is ook gevaarlijk. Die kan je van God aftrekken. ‘Neem het onbegrepen aan’ is het grote gebod. Good old time religion. Je onderhoudt een band met God door zo min mogelijk nieuwsgierige vragen toe te laten in de heiligdommen van het geloof.
De wetenschap komt niet verder dan bladzijde 1 van de Bijbel, het scheppingsverhaal. De geschiedenis van de kosmos mag met een grote tijdsfactor naar achteren worden verlengd, de materie mag in superkleine onderdeeltjes worden opgesplitst om te worden begrepen en in techniek en geneeskunde ten nutte te worden gemaakt. Maar de gelovige mag niet weten dat de Bijbel een boek is waar veel literair knip- en plakwerk aan te pas kwam. ‘En als God het nou gewoon verboden heeft?’ is de vraag waarmee theologen zorgvuldige geloofsargumenten voor de vrouw in het ambt van tafel vegen. Verboden te drinken uit de bron van intelligente argumentatie en redelijk debat.
Er is wel hoop. De uitsmijter is de gedachte dat de Schepper houdt van hergebruik. De kosmos als proces van permanente recycling is een gedurfd beeld dat mogelijkheden biedt om de klassieke geloofstaal in nog in heel andere richtingen op te rekken. Bijvoorbeeld een richting waarin ook de traditionele eschatologie (wederkomst, wederopstanding der doden, laatste oordeel, eeuwig leven) drastisch wordt herschreven, het grote verhaal van nu tot later.
Overige boeken en bijdragen
Door Simon gezien. Anderhalve eeuw theologisch debat in het Nederlandse protestantisme over de opstanding van Christus. Een systematisch-theologische studie, Zoetermeer 2002 (dissertatie)
Drie preekschetsen, in: ‘Postille 2003-2004’, Zoetermeer 2003
Vijf stenen, vijf broden. Bijbelse kernwoorden van spiritualiteit. Uitg. Narratio, 2007
Zie hierbij ook de lezing van prof. dr. Maarten den Dulk, 2008
Bijdragen aan de Bijbelse Dagkalender 2015 en 2016, uitg. Boekencentrum
Daniël Chantepie de la Saussaye hoort in het Leeuwarder pantheon – FD 15/12/2018
De protestantse kerkvader La Saussaye hoort een plek te hebben in de lijst van belangrijkste Leeuwarders, betoogt Harmen Jansen bij La Saussayes tweehonderdste geboortedag.
In de lijst van honderd belangrijke Leeuwarders, in 2004 opgesteld door het Historisch Centrum Leeuwarden, komt Daniël Chantepie de la Saussaye (1818 – 1874) niet voor. Ook bij de voorgenomen uitbreiding richting de 140 ontbreekt zijn naam nog, in tegenstelling tot iemand als Anna Maria van Schurman die alleen maar in Huizum gelogeerd heeft. Terwijl de protestantse kerkvader zeker thuishoort in dit pantheon.
Leeuwarden was in de jaren 1842 – 1848 de broedplaats van een van de belangrijkste stromingen in het Nederlandse protestantisme van de afgelopen anderhalve eeuw. In deze jaren was Chantepie de la Saussaye predikant van de Waalse gemeente in Leeuwarden. Hij zou uitgroeien tot voortrekker van de zogenaamde ethische richting.
Meer dan honderd jaar was ‘ethisch’ de verzamelnaam van toonaangevende theologen in de Nederlands Hervormde Kerk. Rond de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw hadden zij strategisch op drie universiteiten een hoogleraarspost. Ze stonden een gematigd orthodox christendom voor met een positieve openheid naar ontwikkelingen in wetenschap en filosofie, literatuur en kunst. Hun gedachtegoed had aantrekkingskracht op andere intellectuelen en stempelde menige gemeente.
Belijdende kerk
Het is vooral aan deze ethischen te danken dat de Protestantse Kerk van nu een ‘belijdende kerk’ en geen ‘belijdeniskerk’ is. Deze identiteitsbepaling was in 1951 door de hervormden omarmd als basisgedachte van hun nieuwe kerkorde. Het werd ook de grondslag voor de kerkenfusie van 2004. Het betekent dat oude uitingen van het geloof zoals vastgelegd in belijdenisgeschriften wel voorbeeldig zijn, maar niet allesbepalend, want de kerk komt wel van gisteren, maar moet vooral kijken naar morgen.
Die grote kerkfusie herenigde de gereformeerden van Abraham Kuyper met de hervormden. In de negentiende eeuw waren zij niet meegegaan met zijn grote project van gereformeerde zuilvorming met een eigen kerk en universiteit, partij en krant onder zijn strakke leiding.
Opmerkelijk feit is, dat in de laatste decennia voor deze fusie van de Samen-Op-Weg-kerken een reeks gereformeerde theologen zich diepgaand hadden beziggehouden juist met de theologie van de hervormde ethischen. Zij speelden een grote rol in het verzamelen, bestuderen en heruitgeven van het werk van de latere navolgers van La Saussaye. Het neocalvinisme van Abraham Kuyper (1837 – 1920) en zijn volgelingen was uitgewerkt, de principieel niet-fundamentalistische omgang met Schrift en traditie van de ethischen werd het leidende gezichtspunt.
La Saussaye had de koers uitgezet voor een omgang met de erfenis van de protestantse geloofstraditie die verbinding zocht met de culturele en wetenschappelijke ontwikkelingen van de eigen tijd. Terwijl opkomend vrijzinnig modernisme en rechtzinnige orthodoxie halverwege de negentiende eeuw van elkaar wegdreven, zocht La Saussaye de dialoog in plaats van uitsluiting. Theologisch vond hij over de zestiende-eeuwse Reformatie van Luther en Calvijn heen aansluiting bij klassieke noties uit de meer universele christelijke traditie. Zijn antwoorden op de uitdagingen van moderne wetenschap en post-revolutionaire burgermaatschappij waren in elk geval diepzinnig, vond ook menigeen die anders bleef denken. Hij was een bekwaam beoefenaar van theologie die uitging van de eenheid van de Bijbel, dus van een diepe samenhang van het Nieuwe Testament met het Hebreeuwse Oude.
Hij pionierde ook in nieuw denken over de relatie tussen christendom en jodendom, onder invloed van de joodse bekeerlingen Isaäc da Costa en Abraham Capadose. Hij dacht na over het belang van het prille politieke zionisme, zonder te vervallen in het eindtijddenken van fundamentalistische tijdgenoten die er wel erg nadrukkelijk de stappen van de wederkomende Heer in ontwaarden. Al in Leeuwarden had hij zijn collega’s voorgehouden dat Christus begrepen moest worden vanuit het Joodse volk.
Groninger richting
Tijdens zijn studie in Leiden was de jonge Daniël onder invloed geraakt van de theologievernieuwing van de Groninger richting. Tegelijk kwam hij in aanraking met aanhangers van de Réveilbeweging. In Leeuwarden trof hij jonge Friese predikanten uit deze Groninger school die net een intervisiegroep hadden gevormd, het nog altijd bestaande Friesch Godgeleerd Gezelschap.
Zo’n vijfentwintig keer heeft hij aan hun vergaderingen deelgenomen. Hij zag hun ijver om de Friezen in gematigd-orthodoxe geest op te voeden tot beschaafd christelijk burgerschap. Maar hun theologie voldeed hem niet. Nederland had betere theologie nodig. Men liep achter op de ontwikkelingen elders, met name in Duitsland. Een bijdrage op 6 maart 1846, in samenvatting in het notulenboek bewaard gebleven, is een eerste uiting van zijn andere denkrichting.
De geringe omvang van zijn gemeente gaf de jonge dominee veel tijd voor studie. Hij zette ook zijn collega’s tot meer lectuur van ‘Hoogduitsche’ tijdschriften aan. Het is de tijd van Koning Willem II, van de felle aanval op de Groninger richting van de orthodoxe Réveilman Guillaume Groen van Prinsterer (1801 – 1876), van ‘zwarte jaren’ met aardappelziekte en aardappeloproer waarin ook de Waalse gemeente de beurs trekt om de honger in de stad te verminderen.
In de week dat de kanonschoten nationaal bulderden ter gelegenheid van de invoering van de grondwet van 1848, verhuisde het kleine gezin dat zich in Leeuwarden had gevormd met de trekschuit naar Leiden. Met de aanscherping van de scheiding van kerk en staat én de snelle uitbreiding van de spoorwegen kon nu de verzuiling van de Nederlandse samenleving op stoom komen.
De kwarteeuw die volgde tot aan het moment dat Kuyper de Tweede Kamer betrad en daarmee de Anti-Revolutionaire Partij als eerste protestantse politieke partij, zou La Saussaye vullen met een reeks kritische publicaties. Samen met mannen als de dichter-dominee-professor Nicolaas Beets (1814 – 1903) en de eerste ‘christendemocratische premier’ Justinus van der Brugghen (1804 – 1863) zou een orthodox-protestants antwoord op de uitdagingen van de moderne tijd naar boven komen dat zich duidelijk onderscheidde van afgescheidenen, confessionelen en gereformeerden.
Nu de staatsrechtelijke bevoorrechting van de protestanten met de grondwet van 1848 voorgoed was weggevallen, het geloof wetenschappelijk onder druk kwam en de eerste tekenen van kerkverlating zich aandienden, werd de persoonlijke overtuiging steeds belangrijker. ‘Ethisch’ sloeg bij de ethischen dan ook niet op de ethiek als leer van normen en waarden, maar op iemands ethos in de betekenis van innerlijk leven. Theologie moest authentieke spiritualiteit bevorderen. En La Saussaye werd de ideoloog van deze linkervleugel onder de antirevolutionairen, lastige luis in de pels van opperhoofd Groen van Prinsterer, en later samen met zijn geestverwant J.H. Gunning jr fel bestreden door Kuyper.
Gedateerd
Veel in La Saussayes werk is gedateerd. Zijn Leerredenen waren al te lange en deftige tractaten. Hij had nogal elitair-burgerlijke voorkeuren met weinig sympathie voor emancipatoire bewegingen van vrouwen en arbeiders, en als zoon van een Haagse ambtenaar op ‘Koloniën’ een onkritische kijk op het kolonialisme en imperialisme van zijn tijd. Ten aanzien van de resultaten van het wetenschappelijke Bijbelonderzoek was zijn opstelling behoedzaam.
De kritische theologie van de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886 – 1968) in reactie op de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog hielp de ethischen later om zulke al te burgerlijk-conservatieve veren af te schudden. Het kan wat dat betreft niet mooier: de tweehonderdste geboortedag van La Saussaye viel afgelopen maandag samen met de vijftigste sterfdag van Barth, de belangrijkste protestantse theoloog van de twintigste eeuw die vanwege zijn international faam nu ook nog kan rekenen op een nieuw Barth-jaar van conferenties en publicaties.
Juist de ethischen werden aanhangers en pleitbezorgers van Barths theologievernieuwing. La Sausaye had belangrijke loopplanken gelegd voor deze oversteek.
Autoritaire trekken
Op onderdelen is er door Nederlandse protestanten ook altijd enige reserve bewaard ten opzichte van die radicale Barth. En Barth zelf betwijfelde regelmatig of hij misschien in 1919 niet te radicaal afscheid had genomen van de negentiende-eeuwse manier van theologiseren. Misschien had hij de openbaring te autoritaire trekken meegegeven. En precies een meer zachte benadering van het christelijk geloof als kennis ‘van beneden over boven’ was zo’n belangrijk punt van La Saussaye. Hij had het al in Leeuwarden geformuleerd: christendom is de ‘vorm’ die het menselijk leven aanneemt als het bepaald wordt door het denkbeeld ‘openbaring Gods in Christus’. Dankzij zijn beklijvende ideeën daaromtrent hoort La Saussaye zondermeer in de lijst van belangrijke Leeuwarders.
FrieschDagblad, Opinie, zaterdag 15 dec. 2018
‘Het Kind is al geboren’
De synode besloot op 15 november om geen wijziging aan te brengen in de regelgeving rond huwelijk en levensverbintenissen. Het huwelijk blijft in de Protestantse Kerk alleen weggelegd voor man en vrouw, ook al zegt een ‘bijsluiter’ nu dat dit geen waardeoordeel is over homoseksuele mensen en hun keuzes.
Karl Barth
‘Het Kind is al geboren’. Zo’n veertig jaar geleden behoorde een groot hoofdstuk huwelijksethiek van Karl Barth tot de tentamenstof van de aankomende theoloog, althans in mijn geval. Een zinnetje is altijd bij mij blijven hangen. Barth leerde dat het in een christelijk huwelijk niet om voortplanting hoeft te gaan. Een huwelijk is er om twee mensen aan elkaar te laten groeien. In liefde voor en trouw aan de ander die anders is dan jij word je zelf méér mens. Dat is het hoofddoel. En ook een huwelijk zonder kinderen, gewenst of ongewenst, is dan volwaardig. Dat ene zinnetje verbond de theologische ontkoppeling van de huwelijkse liefde van de voortplanting regelrecht met de boodschap van Kerstmis! Twintig jaar voor de pil. Zou dat kinderlijk eenvoudig inzicht niet kunnen helpen om van de kerkelijke discriminatie van het zogenaamde homohuwelijk af te komen?
Vijftig jaar geleden stierf deze grote protestantse theoloog. Er wordt een Barth-jaar ingeluid. Zijn dikke boeken zijn een onuitputtelijke bron voor theologische bezinning en debat. Maar het is wel een gecompliceerde erfenis. Zo wijdde hij in de 142 bladzijden van het hoofdstuk over man en vrouw en de waarde van het huwelijk maar één bladzijde kleine letters aan homoseksualiteit. Een donkere bladzijde van afwijzing en afkeuring met woorden als ‘pervers’. Het is 1951. Het maakt duidelijk tegen wat voor theologische stromen de pleitbezorgers moesten oproeien die vanaf de jaren ’60 ook in de kerken hun nek uitstaken voor een andere kijk op homoseksuele geaardheid. Dat ook een ander van hetzelfde geslacht ‘de ander’ kan zijn door wie je in een intensieve levensgemeenschap meer tot je bestemming komt, was niet in Barth opgekomen. Maar dat neemt de waarde van die ene gouden greep niet weg.
De revolutie van kerst
Rond de kerkelijke discussies over homohuwelijk en inzegening valt vaak het woord scheppingsorde. Een kind is biologisch gezien kind van één vader en één moeder. Dat kun je inderdaad een door God gegeven orde noemen. Maar juist over het vaderschap van dat ene bijzondere Kind is er vanaf het begin veel gedoe en gaan er wonderlijke verhalen. Althans bij twee evangelisten. God hield zich niet aan de scheppingsorde maar varieerde erop! Jezus is van Jozef slechts adoptief zoon. Een biologisch mirakel? Eerder een sociale revolutie. De biologie is niet meer allesbepalend voor ouderschap en identiteit.
‘Het Kind is al geboren’. Barth wees er op dat er door de komst van Christus iets fundamenteel veranderde ten opzichte van het Oude Testament. Daar kon geen man gemist geworden om de toekomst van Gods volk veilig te stellen. Niet alleen waren kinderen een soort verzekering voor de oude dag vanwege hun zorgplicht: ‘Eert uw vader en moeder’. Israël moest voortbestaan. En er moest een Messias geboren worden. Het Oude Testament is het boek van de verwachting. Maar het Nieuwe Testament is het boek van de vervulling. De Messias is gekomen! En het huwelijk wordt direct in een ander licht gezet. ‘Trouwen is goed, niet trouwen is beter’ zegt Paulus. Seks mag achterwege blijven. En Jezus bleef alleen. En iedereen kon zijn vader, moeder, broeder en zuster worden, in het huisgezin van de Vader. In Naam van deze Vader werd naastenliefde nu het grote gebod, niet meer ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’. En niet-joden gingen meedoen in het voortbrengen van ‘Gods volk op aarde’.
Wat niet veranderde was het belang van het kind. Maar ouderschap gaat voortaan niet over de vraag wie de verwekker was en uit welke baarmoeder je gekomen bent. Je vader, moeder, broer en zuster zijn degenen die de wil van God doen door je als kind te verwelkomen, liefdevol te verzorgen en verstandig op te voeden. Daarvoor kan het biologische ouderschap een belangrijke drijfveer zijn. Maar soms is vader al weg voordat de negen maanden om zijn of is moeder mentaal niet in staat verantwoord zorg te geven. Een kind wordt daar niet minder waardevol van. Jezus’ naaste broertjes en zusjes zijn de hele en halve wezen, de straatkinderen, de kinderen waarvan het spoor naar de biologische ouders in archieven totaal doodloopt.
Draagmoederschap
Precies rond die vijftiende november was er in de media een debat over draagmoederschap. Mogen twee mannen langs die weg samen ouders worden? Eenoudergezinnen en samengestelde gezinnen zijn een normaal verschijnsel geworden. Veel kinderen hebben méér dan vier grootouders. Celdonatie en celkerntransplantatie helpen ongewenst kinderloze stellen. Adoptie bestaat al sinds keizer Augustus. En de vraag naar warme pleeggezinnen is voortdurend groter dan het aanbod. De strijd om het homohuwelijk is bij alle vragen die deze ontwikkelingen oproepen een achterhoedegevecht. Het is wettelijk al lang geregeld én heeft zijn recht van bestaan bewezen door de zegen die er regelmatig op blijkt te rusten. Het maakt mensen gelukkig. En kinderen vinden bij zulke echtparen veiligheid en liefde die in ‘klassieke’ huwelijken soms ver te zoeken is. De liefde en trouw tussen twee mensen is niet afhankelijk van het vermogen om samen kinderen te verwekken. Omgekeerd is een kind wel afhankelijk van harmonie en trouw tussen de opvoeders. Moet een kerk dáár dan niet vooral op inzetten? We willen van elk kind dat geboren wordt geloven dat ze ook kinderen van de Ene zijn. Teveel komen er in de knel. Wie zijn in Jezus’ naam hún vader, moeder, broer of zuster? Hoe laten we Christus geboren worden in onze relaties en in ons samenleven met elkaar?
Protestantse Kerkbode, hoofdartikel december 2018
200 jaar Daniël Chantepie de la Saussaye
Daniël Chantepie de la Saussaye in het Leeuwarder pantheon?
Zijn graf is keurig onderhouden nog altijd te vinden op de authentiek negentiende-eeuwse Zuiderbegraafplaats in Groningen. Zijn 200ste geboortedag valt samen met de vijftigste sterfdag van Karl Barth. Als twee ‘kerkvaders’ van het Nederlandse protestantisme zo’n datum delen, wordt het tijd om de Nederlander op te nemen in het pantheon van 100 belangrijke Leeuwarders, verzameld door het Historisch Centrum Leeuwarden. Er staan al wel een paar theologen, organisten en andere prominente protestanten op de lijst, tussen de sporthelden, politici, ondernemers en kunstenaars met Leeuwarder wortels of een periode van verblijf in de Fryske Haadsted. Maar ook bij de digitale uitbreiding ontbreekt zijn naam nog. Zijn tweede taal naast het Nederlands was weliswaar geen Fries, maar Frans. Maar Leeuwarden was de broedplaats van het ei waaruit een van de belangrijkste stromingen in ons vaderlandse protestantisme tevoorschijn is gekomen.
La Saussaye sr. heeft in het derde kwart van de negentiende eeuw de koers uitgezet voor de gematigd-orthodoxe omgang met de protestantse geloofstraditie met een open oog voor de culturele en wetenschappelijke ontwikkelingen. Hij bepleitte en beoefende het ‘irenische’ debat, dus de dialoog, tussen de ‘rigtingen’ van geloof entheologie die steeds verder uiteen dreven. Theologisch vond hij over de Reformatie heen aansluiting bij klassieke noties uit de Augustijnse traditie voor zijn eigentijdse antwoord op de uitdagingen van moderne wetenschap en post-revolutionaire burgermaatschappij. Hij was ook pionier van theologische verbondenheid met het jodendom onder invloed van Isaäc da Costa en Abraham Capadose. Hij liet zich theologisch al uitdagen door het zionisme toen het nog nauwelijks bestond, zonder te vervallen in ronkende christenzionistische apocalyptiek. Hij was een bekwaam beoefenaar van ‘bijbelse theologie’ of ‘theologische exegese’.
De zes jaar van zijn predikantschap in Leeuwarden (1842-1848) zijn belangrijk geweest als fase van studie en ontmoetingen die hem voorbereidden op deze pioniersrol. Hij had in de kleine Waalse gemeente ruim de tijd voor studie. Hij was het eerste Leeuwerder lid van het Friesch Godgeleerd Gezelschap waarin sinds 1838 jonge Friese theologen in een walm van tabak een soort intervisiegroep vormden die in de geest van de ‘Groninger theologie’ aan beschaving wilden werken. Zijn bijdrage ‘Eenige denkbeelden over de apologetische wetenschap’ op 6 maart 1846 is dankzij de samenvatting in het notulenboek zijn oudste bewaard gebleven uiting van theologische reflectie. Je kunt het zien als de eerste uiting van ‘ethische theologie’ die een andere koers ging.
Veel aanhangers van de ‘ethische richting’ raakten in de loop van de twintigste eeuw onder invloed van de theologie van Barth. Prominent voorop O. Noordmans en K.H. Miskotte. Gerardus van der Leeuw, de liturgievernieuwer en na-oorlogse minister van cultuur, mag hier ook genoemd. Dankzij de ethischen is de Protestantse Kerk een ‘belijdende kerk’ en geen ‘belijdeniskerk’, net zoals de Hervormde Kerk dat was sinds de kerkorde van 1951.
Karl Barth zette zich af tegen de burgerlijke theologie van de negentiende eeuw. Maar hij vroeg zich ook af er in de ervaringstheologie van de grote vader van die negentiende eeuw, D.Fr. Schleiermacher, toch misschien een ’tegoed’ was dat hij niet had verwerkt. Wat Barth als waardevol erkende is ook voluit te vinden bij la Saussaye sr.: de insteek bij de geloofskennis en het geweten als plek van ‘het getuigen van de Geest met onze geest’, met een grote gevoeligheid voor de psychologie van het geloof. De waarheid komt minder autoritair ‘von Oben’. De slogan ‘de waarheid is ethisch’ betekende eerder dat de christelijke leer als mystagogie begrepen moest worden dan als ethiek.
in memoriam Henri Veldhuis (1955-2018)
Als wij zelf van mening zijn dat die liefde, zoals die in Christus aan het licht gekomen is, het hart is van de theologie….
In een indrukwekkende dienst onder de prachtige pastorale leiding van Kees van der Zwaard nam de protestantse gemeente van Culemborg op 13 augustus 2018 afscheid van haar predikant. Het 25-jarig ambtsjubileum van Henri als predikant van de (eerst hervormde) Barbaragemeente was ruim een jaar ervoor gevierd. Ik was een jaargenoot van hem en onze jaarclub bestond net veertig jaar. Die jaarclub was een van zijn vele initiatieven en activiteiten die tot goede dingen geleid hebben en waardoor dit overlijden een verlies is dat verder reikt dan de gemeente Culemborg.
In september 1975 begon de studie. Henri, afkomstig uit de Noordoostpolder, oudste van tien kinderen van een fruitkweker, had er twee jaar vooropleiding opzitten omdat hij niet het juiste pakket had. Hij stimuleerde een paar a.s. theologen die elkaar intussen als aspirant-leden van de reformatorische studentenvereniging CSFR hadden leren kennen om samen op ‘Voetius’ te gaan, het theologendispuut voor studenten uit de gereformeerde gezindte. We wisten al wel dat we zelf nogal kritisch stonden tegenover onze achtergrond, maar aldus Henri: ‘op Voetius wordt het hardst gestudeerd en er is ruimte voor een kritische houding’. Op dat moment zwaaide Klaas Vos er flamboyant de voorzittershamer, dat scheelde ook (later VPRO-presentator en weer later toch weer dominee en altijd Ajax-fan). En in die jaren was het dispuut voor de vorming haast net zo belangrijk als de officiële studie. Drie jaar later, in 1978, nam Henri het initiatief om maar alvast een jaarclub te vormen die met eigen bijeenkomsten in vorm zou komen voor latere ontmoetingen na de studie. Dat betekende studeren met elkaar mét altijd een liturgische opening én na afloop de fles open. We begonnen met een stuk of zestien, de linker helft van de dertig in 1975 aangetreden dispuutsleden. Er sprak ook zendingsdrang uit. We zouden een missie te vervullen hebben in een kerkelijke en theologische context die allerminst koersvast was. Zo was Henri in die tijd er (nog) niet helemaal van overtuigd dat de theologie van Karl Barth die op dat moment in ons onderwijs dogmatiek de toon zette, voldoende van geseculariseerd denken vrij was. En wat filosofie betreft was hij ook ontevreden over ons onderwijs: teveel Angelsaksische taalfilosofie, te weinig ‘continentale filosofie’. Dus Henri liet belangstellende medestudenten kennis maken met teksten van Emanuel Levinas. Later wijdde hij een aparte doctoraalscriptie filosofie aan deze grote Frans-joodse denker. In het jaar dat hij voorzitter was van het Utrechtse dispuut van de CSFR leidde hij een voortreffelijke reeks lezingen over het jodendom die een echte ontmoeting werden.
Onder invloed van Klaas Vos raakte hij betrokken bij de contacten met dissidenten in Oost-Europa via Hebe Kohlbrugge. Het zou resulteren in geheime coördinatie van lezingen van filosofen en theologen voor dissidenten van de Charta-beweging in Tsjecho-Slowakije rond de latere president Vaclav Havel. In die jaren ’70 had het christen-socialisme nogal nadrukkelijk wortel geschoten onder Utrechtse theologiestudenten, waarbij kritiek op Oost-Europa ‘not done’ was. Hebe Kohlbrugge – net als deze christen-socialisten óók Barthiaan – hielp ons aan een andere kijk en stimuleerde met kracht netwerken van contacten met kritische christenen en humanisten. Helaas ontstond er verwijdering tussen Henri en Hebe, twee sterke karakters, en Henri stopte ermee. Na de val van het IJzeren Gordijn kreeg hij wel een erepenning van de Praagse Karelsuniversiteit voor zijn werk.
Daadkrachtig, voortvarend, koersvast! De gave om helder hoofdlijnen te tekenen na altijd grondige oriëntatie kwam vervolgens allereerst tot uitdrukking in zijn promotieonderzoek over een randfiguur, de belastingambtenaar uit het pruisische Koningsbergen van de achttiende eeuw toen Immanuël Kant daar aan Europa filosofische Verlichting schonk: Johann Georg Hamann. De vorige theologengeneratie kende Hamann al van het prachtige boek ‘Natuur en genade bij J.G Hamann’ van E. Jansen Schoonhoven (het stond ook in mijn vaders kast te verstoffen en ik heb het gedeeltelijk verslonden). Henri overtroefde dit met een nogal definitief boek dat deze bijzondere lutherse denker een belangrijke plaats gaf in de grote westerse traditie van Augustijns-klassiek christelijke theologie.
Kort erna gaf Henri de openingslezing op een conferentie van de hervormde dogmatici over ‘Openbaring en werkelijkheid’. Die was samen met het daaropvolgende debat met prof. Bram van de Beek instructief zowel voor Henri’s theologisch engagement als voor de mate waarin hij toen in 1994 professorabel was. Henri was hier de woordvoerder van wat een tijdlang de ‘Utrechtse School’ genoemd werd. Met Antoon Vos als leverancier van een paar belangrijke historisch-filosofische inzichten trok een groep theologen in verschillende constellaties op om samen wetenschappelijk werk te leveren. Henri raakte voor lang actief in het Duns Scotus gezelschap dat werk van deze grote middeleeuwse theoloog onderzocht en in publicaties toegankelijk maakte. Vooral dat laatste was Henri’s kwaliteit: toegankelijk maken door hoofdlijnen aan het licht te brengen. Het andere initiatief was de ‘Utrechtse Studiedagen’ waaruit een reeks publicaties voortkwam.
Maar hij was na zijn promotie – en intussen getrouwd en vader van twee kinderen – predikant in Culemborg geworden en is dat gebleven. Met hart en ziel, bewogen en creatief, kritisch en ruimhartig. Een gemeente met een grote kerkmuzikale traditie. Als predikant legde hij grote gevoeligheid aan de dag voor pastoraal-psychologische vragen en wist hij daarover indringende diensten te houden. Hij had ook persoonlijk de nodige worstelingen doorgemaakt met hinderlijke ‘schaduwen’. En in de 26 jaar dat Henri er werkte werd de Barbaragemeente ook de thuishaven van de beweging voor bibliodrama en dans in de kerk én de moederkerk van protestantse vriendschap met Palestijnse christenen. De Stichting de 7de hemel voor bibliodrama en dans had hem tot voorzitter gemaakt en vrij onlangs ook de daaraan gelieerde werkplaats voor bibliodrama dat de verschillende stromingen in het bibliodrama bundelt.
Daarnaast bleef hij kritisch betrokken op de landelijke kerk en de samenleving en een voorvechter van de mensenrechten. Het IJzeren Gordijn en de Berlijnse Muur waren in 1989 gevallen. Een andere Muur werd niet veel later juist opgetrokken, met nog meer beton en prikkeldraad, dwars door het gebied van het Palestijnse volk. Jeannette de Boer-de Leeuw (echtgenote van zijn filosofiedocent Theo de Boer, en destijds moderamenlid van de Hervormde Synode) opende naar zijn zeggen hem de ogen voor de mensenrechtensituatie in Israël en Palestina. En ‘Vrijstad Culemborg’ was en werd steeds meer de leverancier van deelnemers aan initiatieven als de Olijfboomcampagne, Vrienden van Sabeel, Stichting Kairos Palestina en de Vrienden van de Tent of Nations. Van dat laatste werd Henri mede-oprichter, zoals hij het eerder was samen met oud-premier Dries van Agt van The Right’s Forum dat de Nederlandse politiek bij voortduur van gedegen kritiek dient wat betreft het Palestina-Israël-beleid. Daoud Nassar, de christelijke eigenaar van de Palestijnse vredesboerderij Tent of Nations, was zijn vriend geworden, zoals tot uitdrukking kwam in de jubileumviering van Henri’s 25-jarig ambtsjubileum. Op veel conferenties van de Palestina-vriendschappen (en andere) was Henri de fotograaf. Voor ‘Kairos-Sabeel’ (toen nog niet gefuseerd) schreef hij een kleine kritische ‘Israël-theologie’ in brochurevorm die het qua toegankelijkheid én inhoud verdiende om uitgegeven te worden als officiële kerkelijke standpuntbepaling. En via zijn veelbezochte website – helemaal zelf ontwikkeld – werd hij met kritische en scherpe commentaren een belangrijke luis in de pels van kerkleiding en dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk.
Die betroffen niet alleen het Midden-Oosten-beleid dat te veel gegijzeld werd door doorgeslagen christelijke solidariteit met de staat Israël. Hij vond ook lang dat de kerkleiding in toonzetting en beleid te ver achter de feiten aanliep en struisvogelpolitiek bedreef wat betreft de doorgaande ontkerkelijking. En of de missionaire kansen om dat te keren realistisch begroot werden?
Vanuit zijn diepe doordenking van een visie op recht en onrecht vanuit het hart van het Evangelie was hij ook een gerespecteerd gesprekspartner van het justitiepastoraat. Op een van hun studiedagen pleitte hij voor integratie van strafrecht en herstelrecht, met de stelling dat schuldverwerking en herstel alleen mogelijk is op basis van hoop op liefde en ontferming.
Zijn boek Kijk op geloof (ook in het Indonesisch vertaald) liet zich lezen als een kleine geloofsleer. Het is goed bruikbaar gebleken voor gespreksgroepen in de gemeente. Het paart diepgang aan eenvoud en eerlijk geloof aan ruimte om met hem van mening te verschillen (zo was mijn gebruikerservaring). Het hoofdstukje over de ontmoeting met de islam bijvoorbeeld stijgt nog altijd uit in kwaliteit van toonzetting boven menig schrijfsel in het kerkelijke en politieke landschap dat ofwel te bang is voor islamkritiek of te bang voor hartelijke herkenning van moslims als authentieke mede-aanbidders.
Een belangrijk theologisch initiatief was ook zijn voorzitterschap van de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie. Onder zijn leiding kwamen de drie delen Verzameld Werk van Daniël Chantepie de la Saussaye (1818-1874) tot stand. Nog in onze studietijd hadden we een keer alle brochures van deze theoloog uit de universiteitsbibliotheek staan kopiëren. Van Antoon Vos hadden we geleerd om deze geestelijke vader van een stroming die meer dan een eeuw lang belangrijke theologen heeft opgeleverd, óók te zien in het kader van die grote hoofdstroom van ‘klassieke Augustijns-Anselmiaanse theologie’. De ethischen huldigden een ander vrijheidsbegrip dan de calvinistische predestinatieleer die ons in onze jeugd had geplaagd. En ze waren ook theologen voor wie de persoon van Jezus Christus het heldere en stralende middel- en vertrekpunt van geloof en theologie is.
Op de laatste studiedagen van onze jaarclub hadden we samen op zijn voorstel delen uit de evangelist Marcus gelezen. Deze keer voor ’t eerst in onze veertig jaar geen wetenschappelijk boek of cultureel thema maar rechtstreeks de Bijbel en dan de oudste evangelist. Dichter bij de Heer kun je niet komen. Voor de vaste filmavond – zoals altijd met Henri’s uitstekende apparatuur – had hij deze keer oude tv-opnames opgeduikeld met Karl Barth en met K.H. Miskotte over Barth. We konden niet vermoeden hoezeer hiermee een belangrijke cirkel van Henri’s leven rond gemaakt werd.
De vijftigste sterfdag van Barth valt op 10 december a.s. precies samen met de tweehonderdste geboortedag van Daniël Chantepie de la Saussaye. Henri zal het niet meer meemaken. Tijdens een wandelvakantie in Engeland stond zijn hart plotseling stil.
Fundamentele theologische bestrijding van het christenzionisme
Steven Paas (red.), Het Israëlisme en de plaats van Christus, uitg. Bc-bs, 2017, 327 blz., € 22,50
Steven Paas (1942) is christelijk-gereformeerd theoloog die met deze publicatie opnieuw ten strijde trekt tegen het christenzionisme. Voor dit boek hebben theologen uit orthodox-gereformeerde, Anglicaanse en evangelische kerken in binnen- en buitenland een bijdrage geleverd. Paas zelf schreef een uitvoerig eerste hoofdstuk, prof. Wido van Peursen (VU) een inleiding. Het boek is begin 2018 ook in het Engels verschenen.
Voor lezers bij wie de theologische wind uit een andere hoek waait, is de inzet en de stijl van dit boek wennen. ‘Israëlisme’ is de eigenzinnige term van Paas voor het verschijnsel dat er ‘na Christus’ nog een heel eigen plaats aan Israël – volk, land en godsdienst – in het handelen van God wordt toegekend. Wat hier op de korrel wordt genomen is de theologie van de nog niet vervulde oudtestamentische profetieën over Israël die pas na 1948 met de oprichting van de staat Israël in vervulling zouden zijn gegaan. Het gaat om de theologische kern van dat christenzionisme. Het Israëlisme zet Israël in feite in de plaats waar Christus altijd stond in het christelijk geloof. De terugkeer van joden en hun staatsrechtelijke eigendom van het land der vaderen is theologisch gesproken heilsnoodzakelijk geworden. Zonder Israël geen Koninkrijk van God op aarde, daarom zou het de missie van de Kerk moeten zijn om de wereld tot Israël te bekeren en dit herstel van de natie te bevorderen.
Dit boek gaat minutieus na hoe het zit met die oudtestamentische profetieën en hun vervulling of onvervuldheid. Het maakt het boek dik en omslachtig. Toch groeide al lezend mijn sympathie. Hier wordt het vak bijbelse theologie ouderwets gedegen beoefend. Bijbelse theologie die uitgaat van de eenheid van de Schrift en die de Schrift eerbiedig leest als Stem van de Ene, met respect voor de eigen kleur van de auteurs en met grote aandacht voor de historische context. Steen voor steen wordt zo het Israëlisme ontmanteld. De lezer krijgt stevige lessen nieuwtestamentisch interpreteren van het Oude Testament, naast ook gewoon in beter lezen wat er staat. De landbeloften, de beloftes van een vernieuwing van Israël of van het opnieuw wonen van God te midden van zijn volk in zijn vernieuwde tempel, zijn al in Christus vervuld, of aan hun vervulling begonnen. Jezus is samen met zijn gemeente die ‘tempel’, God wonend onder mensen. Joden en niet-joden vormen daarbij samen Gods volk. En dat breidt zich uit over de hele wereld. De hele aarde is bestemd om ‘hof van Eden’ te worden. De missie van de Kerk is dan om wereldwijd de mensen te winnen om deel te worden van de nieuwe tempelgemeenschap van joden en niet-joden die samen leven in eerbied voor de Eeuwige. Er wordt geen ánder Koninkrijk verwacht dan het Koningschap van Christus, dus niet daarnaast nog een ‘herstel van het koninkrijk van David’. Da Costa in de 19de eeuw en alle christenzionistische uitleggers na hem lezen op dit punt Handelingen 1 niet goed. En om de ‘terugkeer’ vanaf 1880 (en niet pas in 1948) en wat er verder historisch volgde in het land van de Bijbel in bijbelsche schema’s te passen moeten Restaurationisten en Chiliasten of hoe ze ook mogen heten, wel erg veel water in de bijbelse wijn doen. Staat er in dat Oude Testament niet nadrukkelijk en bij herhaling dat ommekeer tot de Heer en zijn geboden de voorwaarde is om te mogen terugkeren? Christenzionisten hebben het helemaal omgedraaid: terugkeer en (met hulp van christenen) terug brengen de Joden gaat vooraf aan hun verhoopte bekering ooit eens wellicht toch tot de Messias. En over de visioenen van Ezechiël of Zacharia 14 worden de bladzijden soms sarcastisch, uit verbazing over het vrome maar ideologische geknutsel met teksten om de contemporaine geschiedenis er in terug te kunnen lezen.
Deze theologen gaan dus door het vuur voor de klassieke christelijke vervullingsgedachte. Jezus Christus is het centrum van Gods openbaring, maatgevend voor de uitleg van het Oude Testament. In het Nieuwe Testament worden de beloftes uit het Oude Testament niet ‘vergeestelijkt’, maar ze worden ‘geuniversaliseerd’. Met deze op zich lelijke term – gebruikt door christen-Palestijnse leerlingen van N.T. Wright en hier door anderen ook overgenomen – wordt aandacht gevraagd voor de manier waarop het Nieuwe Testament heel de taal van het Oude gebruikt om te belichten wat de betekenis is van de verschijning van Christus. Je kunt overal op aarde en ongeacht je etniciteit deel hebben aan datgene wat in het Oude Testament werd toegezegd. ‘De plaats van echte aanbidding is geuniversaliseerd tot elke plaats waar de Geest woont in echte aanbidding’ (95), aldus het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw in Joh.4, een passage die veel wordt aangehaald. Omdat Jezus zelf het Israël van God is geworden – lijfelijk en aards – ‘erft’ hij niet alleen het land, maar de hele aarde als terrein van zijn koningschap. Een andere tekst die herhaaldelijk terugkeert is de zaligspreking uit Mt. 5 waarin Jezus de armen van geest niet het land maar de aarde laat beërven. De tijd van de ‘wederoprichting van alle dingen’ is bij Lucas al lang voor 1948 begonnen, namelijk op Pinksteren (157). Nergens in het NT staat een profetie over een joodse terugkeer uit ballingschap. Laat staan over een herbouw van de tempel.
Sommige uitspraken zijn echt gewaagd, als je oren gewend zijn aan de retoriek van de theologie van de ‘onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël’. Laten Joden maar blij zijn dat God hun speciale oudtestamentische positie niet heeft gehandhaafd, de ‘verbondsoordelen’ geprofeteerd tot de Joden treffen hen dan ook niet in meerdere mate dan andere volken (39). Israël is niet langer hét uitverkoren volk van God waarmee Hij nog bijzondere bedoelingen heeft (10). Het onderscheid tussen Israël en de volken is niet meer theologisch relevant (209 voetnoot). Je hoeft van deze auteurs ook niet eerst in de leerschool bij joodse denkers en joodse schriftgeleerdheid om de Bijbel te kunnen uitleggen: de enige bladzijden over het na-christelijke religieuze jodendom gaan over de verschillende vormgevingen van het messianisme sinds de opkomst van het moderne zionisme. En een beetje joodse feesten gaan vieren in de Kerk of toeristische gemeentereisjes naar Jeruzalem betitelen als ‘pelgrimeren’ kan na lezing van de bijdrage van Theo Pleizier (PTHU) ook niet meer. Als het Avondmaal de belangrijkste ceremoniële praktijk is van de christelijke spiritualiteit, gaat er iets mis met de spirituele focus op Christus als je dit gaat mengen met het joodse Pesach. De Kerk is het joodse volk niet (p. 216). En bij de geografie van diezelfde spiritualiteit hoort dat we de Heer ontmoeten in de lokale gemeente. Reizen naar Jeruzalem brengt niet dichter bij de Heer. Religieus toerisme moeten we niet verwarren met pelgrimage, want de pelgrim naar het Koninkrijk van God zal meer interesse hebben in mensen (Joden én Palestijnen) dan in dode stenen. En over de eschatologie van de christelijke spiritualiteit wil hij vooral benadrukken dat die het probeert uit te houden in de mist van de geschiedenis en géén eenduidig licht heeft over de vraag aan welke kant God staat in allerlei politieke conflicten. Amen.
Aan politiek wordt in dit boek nauwelijks gedaan. Bekommernis over de ernstige schending van mensenrechten en specifiek van de volkerenrechtelijke positie van de Palestijnen ben ik eigenlijk niet expliciet tegengekomen. Over de islam wordt vooral negatief gesproken: moslims zijn verslaafd aan hun slachtofferrol en niet alleen de joden maar de ook Palestijnse christenen hebben niet veel goeds van hen te verwachten (Miller, 204v). Gelukkig brengt de opmerking van Jos Strengholt dan weer evenwicht, dat het jezelf verliezen in eschatologische bespiegelingen ook slecht is voor het zicht op Gods liefde voor de wereld, inclusief het islamitische deel ervan (311). Dat het moderne zionisme een seculiere beweging is en dat de staat Israël een seculiere natiestaat is, wordt wel onderstreept. De restaurationalisten, chiliasten en christenzionisme die er eschatologische chocola van maken zijn niet alleen knutselaars en neo-gnostici maar ook gevaarlijk. Dat ook. ‘De politieke implicaties van het Dispensationalisme zijn enorm’ (200). Sizer legt er de vinger bij dat het christenzionisme niet alleen ideologisch maar ook financieel verbonden is met joodse groeperingen die gevaarlijke plannen hebben met de moslimheiligdommen op de tempelberg (278vv).
Maar deze theologische en spirituele terughoudendheid ten opzichte van grote politieke visioenen is precies wat nu urgent is. Het optreden van Trump en zijn doordenderende pro-Israëlpolitiek waarbij de VS nu zelfs de mensenrechtencommissie van de VN verlaat, laat zien hoe belangrijk zulke theologie is. Trump leunt op een brede christenzionistische achterban, die ook in Nederland de politiek telkens weer aardig weet te gijzelen als het om de Israëlpolitiek gaat. Het is echt belangrijk dat orthodox-protestantse en evangelische theologen en kerken in beweging komen. Zij die in hetzelfde taalveld van heilshistorische theologie zitten kunnen de missie van bestrijding van het politiek verderfelijke christenzionisme beter vervullen dan zij die dat niet zitten. En dat Paas deze koe bij de horens vat maakt dit een belangrijk boek.
Waarin verschilt deze theologie van die van bijvoorbeeld veel sympathisanten van Kairos-Sabeel? Ik kan het misschien illustreren aan de hand van de bijdrage van G.K. Beale. Aan het slot ervan wordt die nogal vermoeiend als hij wil uitleggen dat de fysieke vervulling van de landbeloften in het Nieuwe Testament begint met de lichamelijke opstanding van Christus. Het wordt een gegoochel met de begrippen geestelijk, fysiek en lichamelijk. Ik zou zeggen: wat is er lijfelijker en fysieker dan een historische Jezus van Nazareth die het brood eerlijk verdeelt zodat de hongerige wordt gevoed en die een nieuwe sociale samenhang sticht waarin kinderen weer onbekommerd mogen spelen, vrouwen niet worden onderdrukt en armen niet worden uitgebuit? Authentieke vervullingstheologie kan ook wel met minder stellige grote woorden. En doe mij vooral maar heel veel van wat Theo Pleizier bepleit: ‘ernaar streven in het hier en nu, met aandacht voor het alledaagse en het gewone, recht te zoeken, dienstbaar te zijn en lief te hebben’ (224).
(juni 2018)
Alternatieve feiten? Over Pasen.
Rond Pasen wordt er in allerlei kerkbladen en christelijke tijdschriften vaak veel drukte gemaakt over de vraag of je de verhalen over het lege graf en Jezus’ opstanding uit de dood letterlijk moet nemen of niet. Ook in 2017, het jaar waarin de woordvoerder van Donald Trump de gevleugelde woorden sprak over ‘alternatieve feiten’ toen de cijfers werden weersproken over een record aantal bezoekers bij zijn inauguratie.
Soms lijkt het wel alsof christenen met hun geloof in een andere wereld leven dan niet-gelovigen. Hebben ze met hun geloof in God, schepping, opstanding en wederkomst of komst van Gods Koninkrijk ook alternatieve feiten op het oog? Vooral in het oog van menige ongelovige is dat zo. Die weet soms precies te vertellen waarin christenen zouden geloven en hij of zij zelf dus niet meer. Maar binnen de kerken is dat bepaald niet eenduidig.
Dit jaar kregen veel voorgangers een tijdje voor Pasen van de Raad van Kerken een prachtig boekje toegestuurd met de titel ‘Opgestaan!’ Een bijzonder initiatief. Het bundelt preken en meditaties van voorgangers uit de lidkerken, vaak vorig jaar gehouden. Het geeft een mooi inkijkje hoe in een belangrijk deel van christelijk Nederland de paasboodschap gepreekt wordt. Verschillende smaken PKN, Rooms-Katholiek, Vrij-evangelisch, Syrisch-orthodox, Quakers, Doopsgezind, Vrijgemaakt, noem maar op.
Ds. Wim Dekker die aan het slot commentaar mag geven, blijkt niet zo gecharmeerd van de verscheidenheid. De wegen gaan nogal ver uiteen. De een preekt over Pasen als een boodschap van eeuwig leven in het hiernamaals. De ander ziet Pasen als de boodschap van een God die bevrijding hier aanbiedt en als een opdracht om wegen tot verzoening te banen, bijvoorbeeld waar het geweld van IS bevolkingsgroepen uit elkaar speelt. Voor de een staat een lijfelijke opstanding van Jezus uit zijn graf als een historische paal boven water. Iemand haalt er zelfs een Britse jurist bij die beweert dat de historische bewijsvoering dat God deze daad gepleegd heeft, voldoet aan moderne eisen van vaststelling van feiten. God zit dan dus in de beklaagdenbank met criminelen die verdacht worden van ontvreemding van een lijk. En zowaar He dit it! In andere kerken hebben de paasverhalen vooral een rijke psychologische en symbolische betekenis. ‘Christenen geloven niet in een soort wonderdadige zombie: een lijk dat weer rondloopt’.
De scheidslijn loopt dwars door allerlei kerkverbanden heen. Orthodoxe protestanten zouden zich volgens Dekker kunnen herkennen in preken van voorgangers in kerken waarvan ze diametraal verschillen wat liturgie betreft of ambtsopvatting. Zelf ervaart hij vervreemding bij preken uit zijn eigen PKN. Volgens hem worstelen ze teveel met het moderne wereldbeeld.
Zelf zag ik dat anders. Menig voorganger neemt dat wereldbeeld gelukkig gewoon als vertrekpunt. Mens zijn van je eigen tijd is niet een jas die je even uit kunt doen. En de kerk presenteert dan geen alternatieve feiten over schepping, geschiedenis en toekomst, maar representeert een alternatieve manier van omgaan met de feiten.
Bij mij ging de prijs voor de beste preek naar Joris Vercamman, oud-katholiek aartsbisschop. Hij maakt de neiging om het paasverhaal letterlijk te lezen niet belachelijk. Maar het is een verleiding om korte metten te maken met onze sterfelijkheid middels een buitenaards antwoord. Jezus was juist de belichaming van Gods trouw doordat hij niet wegliep voor de kwetsbaarheid en het lijden. ‘Geloof heeft niet te maken met het al dan niet vinden van een dood lichaam. Geloof begint daar waar mensen wakker geschud worden omdat ze zich bewust worden dat ze door zich te distantiëren van Jezus, God zelf ernstig verraden hebben’. Juist door het aanvaarden van de kwetsbaarheid heen blijkt een God te vinden die trouw blijft en die je verbindt met kwetsbare anderen. ‘Pasen is geen stoplap’.
Kerken moeten vooral ruimte blijven bieden aan verschillende invalshoeken van betekenisgeving. We delen hetzelfde boek met hetzelfde Evangelie. Teksten roepen beelden en voorstellingen op. Maar mensen zijn verschillend. We zitten in verschillende stadia van geestelijke ontwikkeling en je kunt nooit verder springen dan de polsstok van je eigen ontwikkeling en traditie lang is. We moeten omgaan met diversiteit.
Maar het levensbeschouwelijke gesprek zou wél meer mogen plaatsvinden. Catechese en andere ontmoetingen rondom de Bijbel om dieper op vragen van interpretatie in te gaan zijn schaars geworden. Jongeren, en zij niet alleen, willen hapklare brokken en snelle antwoorden op vragen die in feite behoren tot de categorie trage vragen. Maar op vragen over dood en leven, zin en hoop en God is het antwoord nu eenmaal niet simplistisch.
Die levensbeschouwelijke antwoorden zijn niet los van een praktijk verkrijgbaar. Feit is dat de paasboodschap nu al twintig eeuwen verbonden is met christendom. En dat is vooral ook een praktijk van vieren, liturgie, gebed, diaconale en pastorale zorg, inzet voor humaniteit. Er is en wordt nog steeds wel wat teweeg gebracht! Toch alternatieve feiten. Tevoorschijn gekomen uit de dood van Jezus.
Protestantse Kerkbode, rond Pasen 2017
Eens zei ik ja, tegen iemand – of iets. Over belijdenis gedenken
Dag Hammarskjöld riep op Pinksteren 1961, kort voor zijn onverwachte dood, voor zichzelf in herinnering hoe zijn geestelijke weg ooit begonnen was met een ja-woord. Vanaf dat moment had zijn leven zin en wist hij van een doel. Het antwoord van geloof was gaan functioneren als een Ariadnedraad door het labyrint van het leven.
De Veertigdagentijd en de afsluitende paasnachtviering zijn een uitgelezen moment om ook terug te gaan naar ons eigen ja-woord. Duitse protestanten kennen daarvoor een soort kerkelijke variant op ‘Klasgenoten’. Jaren geleden raakte ik zappend met de afstandsbediening in een kerkdienst op een Duitse tv-zender verzeild. Ik verbaasde me. De camera gleed langs stijfvolle banken, ook op de galerijen. Alleen maar grijze hoofden, allemaal mensen van dezelfde leeftijd. Het bleek om een ‘Konfirmationsgedächtnisfeier’ te gaan. Informatie op internet toont hier en daar foto’s van groepen ‘Konfirmanden’ van toen, naast intussen wat kleinere groepsfoto’s van een reünie ter gelegenheid van het 50-, 55- of 60-jarige jubileum. Gemeentes houden kennelijk jaarlijks ergens in de Veertig Dagen zo’n gedachtenisweekend. Niet alleen voor wie het gouden of diamanten jubileum van zijn of haar belijdenis te vieren heeft, ook voor zilveren (25 jaar) en ijzeren (10 jaar) jubilarissen. Hier en daar houdt men in een weekend dan wel drie kerkdiensten om met iedereen ‘opnieuw Gods zegen te ontvangen en het Avondmaal te vieren’.
Zo’n gezamenlijk moment van terugblikken op je geloofsbelijdenis zal best waardevol zijn. Zoals een huwelijksjubileum verdieping kan brengen. Het kan een aanleiding zijn om je te binnen te brengen waardoor je bij elkaar gebleven bent. Je staat met verwondering stil bij de kleefkracht van wat je ooit in elkaar gezien had terwijl je zogenaamd nog maar jong en onbezonnen was.
Ergens aan een koffietafel met wat ouderen om me heen raakten we aan de praat over herinneringen aan onze belijdenis. Een echtpaar tegenover mij bleek het vormsel te hebben gekregen, rond het verlaten van de lagere school. Zij wist er niets meer van, hij wel. Een ander stel had elkaar ontmoet bij de voorbereiding op de doop door onderdompeling in een baptistengemeente. Later waren ze samen Hervormd geworden. Een vrouw was op latere leeftijd door doop toegetreden tot de Doopsgezinde gemeente. Ja, ze herlas nog wel eens de belijdenis die ze toen had geschreven. Op de dag zelf had het keihard geregend toen ze naar de kerk ging. ‘God heeft me zelf al gedoopt’, was er toen door haar heen gegaan. Ook die gedachte was haar altijd bijgebleven. We hadden even een mooie ontmoeting.
Onze kerkelijke ledenadministraties zijn niet ingericht op het oproepen van groepen van zo lang geleden. En zou ik zitten te wachten op een reünie van de catechisatiegroep van toen ik 18 was? Het contact was maar kortstondig. Die Duitse Konfirmanden waren misschien ook jaren elkaars klas- en dorpsgenoten geweest, maar mijn groepje van toen was een samenraapsel van studenten op kamers en ‘gewone’ stedelingen. Maar binnenkort is het veertig jaar geleden. En als we straks in de Paaswake stil staan bij onze doop en de geloofsbelijdenis opnieuw beamen zet ik er in gedachten een mooi lijstje omheen. Accenten zijn in de loop der jaren veranderd, stelligheden van toen afgezwakt, andere beseffen juist steeds sterker geworden. Hammerskjold schreef dat hij niet precies wist tegen wie of wat hij ja zei, want geloofstaal blijft altijd taal over een geheimenis ‘bij benadering’. Maar inderdaad: je kreeg een kostbare draad te pakken!
Onze kerkleiding is de afgelopen jaren het belang van een jaarlijkse doopgedachtenis zwaar gaan beklemtonen in verband met discussies over de kinderdoop. Maar van die doop herinneren de meesten zich niets. We kunnen wel uit persoonlijke herinnering gedenken hoe ons eigen antwoord wakker geroepen is. En in de paasnachtviering hernieuwen we vooral ook dat antwoord. Met de kennis en het inzicht van nu, in de omstandigheden van nu. Geloof, hoop en liefde krijgen er jaarringen bij. En in aansluiting op oude tradities doen we dan misschien ook aan ‘verzaking van de duivel’ in eigentijdse taal. We leggen gemeenschappelijk de gelofte af dat we zullen strijden tegen krachten van buiten en binnen die het kostbare geschenk van het leven beschadigen. Voor de tijd die we mogen krijgen. Samen. Je mag in anderen hetzelfde ‘ja’ terug zien en terug horen. Je staat er niet alleen voor.
Protestantse Kerkbode voorjaar 2017
Een Jubeljaar in het land van de Bijbel?
Pinksteren komt van het Griekse woord voor vijftigste: pentecoste. Behalve het jaarlijkse Wekenfeest op zeven sabbatten na Pesach kent de Tora ook een feestjaar na zeven sabbatsjaren. ‘Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn’, aldus Leviticus 25 vers 11. De Palestijnse theoloog Naim Ateek betrok dit gebod vorig jaar in zijn oproep aan Israël om een einde te maken aan de bezetting van de Westbank, Oost-Jeruzalem en Gaza. Het is vijftig jaar geleden dat deze bezetting een feit werd, in de Zesdaagse oorlog van 5-10 juni 1967. Maar het vijftigste jaar eindigt zoals het begon. Erger nog. En het is ook honderd jaar geleden dat het Britse Rijk in de Balfour Declaration aan de joden een Nationaal Tehuis toezegde in Palestina, zonder instemming te vragen van de bevolking van het land.
Het wordt zondag van de goddelijke Drie-eenheid. Maar ik moet aan andere drie-eenheden denken. Waarom delen joden, christenen, moslims niet samen op voet van staatkundige gelijkwaardigheid het land van de Bijbel: het héle land, in plaats van kleine stukjes voor Palestijnen en hele grote stukken voor Joden? Drie godsdiensten hebben hier hun oorsprong en belangrijke heilige plaatsen. Hier openbaarde zich de Ene, de Vader, Allah (Arabisch voor God).
En de drieëenheid van zionisme, christendom en staat Israël is ook zo’n heilige trits. Een beetje christen schaamt zich over de Holocaust en staat daarom achter de Joden. En omdat de staat Israël een ‘onverbreekbaar deel van de joodse identiteit’ vormt loopt die christen dus over van begrip voor alle moeilijkheden en bedreigingen van deze staat.
Mijn herinneringen aan vijftig jaar geleden zijn net zo grijs als de meeste tv’s van toen. De Jom Kippoeroorlog van 1973 herinner ik me beter. We waren blij met de Israëlische overwinning en later de vrede tussen Sadat en Begin. Maar inmiddels weten we toch dat het verhaal niet klopt over Israël als een bastion van westerse vrijheid en democratie tegenover een wereld van barbaarse en racistische moslim-terroristen? Ik hoorde onlangs in een bijeenkomst van een classicale commissie Kerk en Israël zonder veel tegenspraak beweren dat alle Arabieren lui zijn en dat Palestijnse christenen vooral last hebben van de moslims. Zulke onkunde is toch niet representatief voor hoe wij in onze kerk denken?
Het staat dus in de Tora. ‘In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren’. Wie erfelijk grondbezit van de familie als pand had moeten afstaan vanwege oplopende schulden, krijgt het weer terug. Ongeacht de mate waarin er wanbeheer in het spel was geweest. Families mogen niet van generatie op generatie in armoede en ellende gedompeld worden. Er moet perspectief zijn op een betere toekomst voor de kleinkinderen. God is de eigenaar van het land en wederrechtelijke toe-eigening van bezit dat hij zijn kinderen heeft toevertrouwd, is niet toegestaan.
En dan is er ook nog internationaal recht: in verdragen vastgelegde afspraken over gedragsregels voor een bezettende macht. Over bevolking die niet mag worden getransporteerd van het land van de bezetter naar het bezette gebied en omgekeerd. Kolonisatie verboden! Evenals gevangenschap van Palestijnen uit de Westbank in Israël of annexatie van hele stukken land. Zoals er de morele plicht is om bij bezetting niet tot het gaatje te gaan bij het uitknijpen van een bevolking.
Naim Ateek (1937), Palestijnse Israëli, Anglicaans priester en theoloog, is een vreedzaam man. Toen Hamas in het leven werd geroepen ten tijde van de eerste Intifada, de gewapende opstand tegen de bezetter, stichtte hij de oecumenische christelijke organisatie Sabeel voor gerechtigheid en vrede in het land van de Bijbel: wel kritisch over de bezettingspolitiek, maar overtuigd van de roeping om de weg van geweldloosheid te gaan. In de Geest van Jezus van Nazareth en Bethlehem. Ateek appelleert met zijn organisatie aan het bijbelse geweten van de Joodse staat Israël en doet aan geestelijke vorming van groepen christenen.
Maar de recente nieuwsfeiten aan Israëlische kant gaan nog steeds over dagelijkse vernietiging van huizen van Palestijnen om plaats te maken voor kolonisten en militairen. Beschieting van vissers uit Gaza en gif op akkers in de buurt van de grens. Aanscherping van wetten tegen organisaties en personen die BDS bepleiten: boycot, desinvestering en sancties tegen Israëlische ondernemingen en organisaties als vreedzaam drukmiddel. Dreigend verbod op toeristisch overnachten achter de Muur.
Enkele Palestijnse nieuwsfeiten: Hamas matigt de eigen doelstelling. Hongerstaking van 1500 Palestijnse gevangenen voor een betere behandeling. Onder leiding van Barghouti, volgens sommigen de Palestijnse Nelson Mandela, volgens Israël een terrorist en bedrieger die stiekem repen eet op de wc. Velen zitten langdurig zonder proces achter de Israëlische tralies. Waaronder veel jongeren, kinderen nog, die met stenen gooiden naar een leger gewapend met tanks en mitrailleurs.
En de Protestantse Kerk in Nederland? Stilte. Tijdens de verkiezingen begin dit jaar liet Kerkinactie een uitvoerige diaconale kieswijzer maken. Een van de speerpunten waarop partijen werden getoetst was het mensenrechtenbeleid. Maar er ontbrak een specifieke toetsing van de visies van onze politieke partijen inzake Israël en de Palestijnen. Ook al had de synode in 2008 een Israël-Palestina-nota aangenomen waarin het internationale recht ook voor het kerkelijk beleid richtinggevend zou zijn. En stel je daarover als synodelid een vraag, blijkt ineens de gewoonte afgeschaft om vraag én antwoord schriftelijk aan de synodeleden te verstrekken. Geen antwoord dus. Ateeks organisatie Sabeel kon tot nog toe rekenen op steun van Kerkinactie. Maar de kerkleiding straat onder grote druk om daarmee te stoppen. Sommigen deinzen daarbij niet terug voor leugens over antisemitisme en steun aan terreur.
Omar, Sabeelbestuurder uit Jeruzalem, is een jonge vader en oprecht christen die ondanks alle complicaties van het wonen op een locatie waar vaak geen water is, vrolijk blijft. In september 2016 in Utrecht zei hij stellig: ‘volgend jaar zijn we vrij’. Het klonk als de eeuwenoude joodse roep aan het einde van het pesachmaal: ‘volgend jaar in Jeruzalem’. Zijn Hollandse vrienden keken hem ongelovig aan. Een Jubeljaar in het land van de Bijbel?
Prot. kerkbode mei 2017
Flirten met Rome. Hertrouwen?
Poetsen we ter gelegenheid van 500 jaar protestantisme de verschillen weer eens op tussen protestants en rooms? Het kan ook een aanleiding zijn om samen het kleiner worden van de verschillen te vieren. Het motto zou kunnen zijn: niet nog eens 500 jaar scheiding. Protestanten zijn in elk geval stevig aan het flirten. Wordt het hertrouwen?
In een halve eeuw kan er veel veranderen. In het dorp van mijn vroege jeugd stond ook een grote Rooms-katholieke kerk. We hoorden de klokken luiden en zagen elkaar naar de kerk gaan. We zagen de versieringen op het kerkhof op Allerzielen. Alles was gescheiden: kerk, school en politiek. Alleen de burgemeester verwelkomen deden de pastoor en de dominee samen. Mijn buurjongetje had thuis tv, ik niet. Een reden om vriendjes te zijn. Zo maakte ik al vroeg kennis met een andere spiritualiteit. Mijn vriendje kon uit zijn hoofd een veel langer gebed bidden dan ik. Maria kwam er in voor. Er brandde altijd een rood lampje voor haar beeld.
De lijst van ‘Roomse’ verschijnselen die intussen hun intrede hebben gedaan in menige protestantse kerkdienst is lang. Samen hardop het Onze Vader bidden, bloemen in de kerk, een paaskaars en andere kaarsen, liturgische beurtspraak en gezongen responsies, een leesrooster met meerdere lezingen in plaats van maar één naar de willekeur van de dominee, liturgische kleuren, Aswoensdag, Veertig Dagen, paaswake, lichte liturgische gewaden in plaats van de zwarte geleerdentoga met baret. En kloosterbezoeken en retraites vormen onderdeel van menig activiteitenprogramma naast meditatieve vieringen met vooral stilte, gebed en kaarslicht.
Overigens kwamen deze veranderingen eerder voort uit toenadering van de calvinisten tot de lutheranen en uit bewondering voor de Anglicaanse kerk dan uit invloed van de paus. Anglicanen en lutheranen hebben minder gebroken met liturgische en spirituele tradities dan calvinisten, maar wel met zaken als het verplicht ongehuwde priesterschap, het pauselijk gezag en de kloosterordes.
Niet alle protestanten gingen flirten. In traditionele reformatorische gemeentes tref je nog geen bloem in de kerk aan. En wie zich evangelisch of baptist noemt, doet ook echt niet aan al die liturgische ‘fratsen’. Maar juist uit de hoek van de kleine gereformeerde kerken komt het boekje Flirten met Rome. Almatine Leene is vrijgemaakt-gereformeerd, predikant in Stellenbosch (ZA). Ze had eerder dit jaar een aandeel aan onze provinciale viering van 500 jaar protestantisme. In haar boekje uitten een aantal prominente protestanten hun bewondering voor Roomse zaken.
Andries Knevel is dus weg van paus Franciscus. Theologe Ciska Stark raakt echt ontroerd van de toewijding van de bedevaartgangers in Lourdes. Herman de Vries doet aan Mariadevotie en betoogt dat protestanten hun misverstanden over de betekenis van beelden in de kerk echt kunnen opruimen. Hans Kronenburg heeft steekhoudende argumenten voor het bisschoppelijke element in de kerk. Het gereformeerde ambtssysteem is wel democratisch, maar soms ook heel traag en stroperig. Het gaf en geeft nogal eens aanleiding tot heel onverkwikkelijke machtsstrijd om de meerderheid te halen. Een geestelijke supervisor in de regio betekent kansen voor minder verdeeldheid en meer eenheid met de Kerk met een grote K. En Rien van den Berg, predikant en journalist, is bijna niet te houden om het klooster in te gaan, geraakt door alle ontmoetingen met geestelijken en gelovigen. ‘Luisterend leven’ is voor hem de boodschap van de katholieke traditie. Protestanten praten teveel, redeneren teveel en willen alles kunnen snappen.
Het gaat dus om veel meer dan gevoel hebben voor kaarsen, gebrandschilderde ramen of de gregoriaanse mis van Herman Finkers. ‘Rome’ maakt nieuwsgierig door een toegevoegde waarde die zich niet eenvoudig op de staart laat trappen. Ethicus Theo de Boer probeert het door een terugblik op de protestantse inbreng in debatten over euthanasie, nu weer actueel in verband met ‘voltooid leven’. Protestanten zwaaien graag met het grote gebod van de naastenliefde, maar waaien vervolgens dan gemakkelijk met de tijdgeest mee, terwijl de conservatieven onder hen blijven steken in Bijbelteksten. De katholieke ethiek steekt eerder in bij vastliggende waarden. En waarden zijn beter herkenbaar voor niet-gelovigen dan losse Bijbelteksten. Terwijl het bovendien geen kwaad kan om ook meer te geloven in het vastliggen van die waarden. Net zoals je feiten ook maar zo niet opzij wilt laten schuiven door ‘alternatieve feiten’.
De protestantse klik gaat zo dus over eerbied voor traditie, voor wat anderen vòòr je hebben gedaan en bedacht, ontdekt en opgeschreven. ‘Voor de gelovige katholiek is de verbinding met de kerk en het geloof meer een kwestie van invoegen in traditie van gebed en gemeenschap dan van zelf creëren, belijden en beamen’, aldus vat Ciska Stark samen. Amen. Het gebed mag dan écht wel uit een boekje komen en van papier worden voorgelezen. Geen angst voor ‘geheimtaal’ in de liturgie en voor een bisschoppelijk figuur in elke classis. En Maria in huis? Dan natuurlijk ook een heel stel andere geloofsgetuigen als heiligen die helpen om tot God te komen. Franciscus, Teresia, Bonhoeffer. En op het jaarprogramma een aanbod van pelgrimagereizen naar plekken waar het heilige ‘gebeurt’, zoals Andries Knevel met verbazing constateert in Assisi. Misschien wel samen met andere gemeentes, met hulp van de ‘bisschop’, de classispredikant.
Gaan we ooit weer trouwen? De consecratie in de mis die brood en wijn écht verandert in lichaam en bloed van Christus is niet het voornaamste knelpunt. Wel de mannenmacht, het gebrek aan democratie, het celibaat, het eenhoofdige pausdom. Maar in Rome schijnt er tegenwoordig een Lutherstraat te zijn. Wie weet. Zij die geloven haasten niet.
(Prot. kerkbode zomer 2017)
Eucharistische kwaliteit
Hoeveel betekent het Avondmaal vieren voor ons? Uit respect voor de traditie en de Bijbel houden we het in ere. Avondmaalszilver wordt gekoesterd. Diakenen omgeven vieringen met gepaste zorg. Voorgangers putten uit een rijkdom aan teksten en muziek voor de liturgie. Voor een bezinning over het vieren en het beleven ervan vindt de kerkenraad met een beetje geluk af en toe wel enthousiastelingen. Gaan we binnenkort een ophoging van de frequentie en een intensivering van de Avondmaalsbeleving meemaken?
Onze kerkleiding hoopt erop. In 2016 werd het Avondmaal speerpunt van beleid. Er werd een synodezitting aan gewijd, waarbij mooie gesprekken ontstonden. Scriba de Reuver twitterde over allerlei initiatieven rond het thema. De scheidende hoogleraar Jan Muis schreef een heldere en toegankelijke brochure over het wezen en de betekenis van het Avondmaal. Kerkenraden worden gestimuleerd om hiermee aan de slag te gaan in de gemeente.
Ja, voor menigeen is het Avondmaal speciaal. Laat het maar bijzonder blijven, zeggen ze dan. Spelen herinneringen nog een rol aan tijden dat de noodzaak van plechtige eerbied tot te grote hoogte was opgevoerd? Nauwelijks. Maar als je elke dag luxe dineert is het al gauw niet bijzonder meer. Een protestant vreest onnadenkendheid als het afhalen van het ouweltje bij de voorganger een wekelijkse routine zou zijn. Soms tonen we ons wel gevoelig voor de bevreemding van Rooms-Katholieke zijde dat het Avondmaal bij ons slechts incidenteel wordt gevierd, op een paar grote-stadskerken na. ‘Calvijn wilde eigenlijk ook een wekelijkse viering’. Maar dit schuldgevoel ebt meestal gauw weer weg.
In geheel van het christendom zijn we als protestanten een uitzondering. In alle oudere takken van de christenheid is een kerkdienst zonder de eucharistie ondenkbaar. Ook Luther dacht niet anders. Voor de leer dat Christus écht ontmoet wordt in brood en wijn ging hij ‘vol op het orgel’. Maar de Reformatie bracht wel een verschuiving naar de verkondiging als brandpunt van ontmoeting met God. Intussen zijn we wel weer gevoeliger geworden voor de betekenis van liturgie, muziek en symbolen dan onze gereformeerde voorvaderen. Maar van lange tijd geen Avondmaal zal menigeen niet gauw het gevoel krijgen van geestelijk droogstand.
Vanuit de Bijbel gezien heeft de Maaltijd van de Heer een veelheid van betekenissen, zeker als we ook het Oude Testament laten meeklinken: Abraham die brood en wijn krijgt van Melchizedek, Pesach bij de Sinaï, de profetendroom over een Maaltijd van de volkeren. Teveel om alles tegelijk te beleven: hartversterking voor ‘onderweg’, een feestelijk pauzemoment, viering van het Geheim van de liefde, zegening met vrede, voorsmaak van eeuwigheid, genieten van wat aarde en arbeid opbrengen, middelen van bestaan delen, lijden en verlossing uit lijden gedenken, het offer van Een vieren en de offers van anderen, vergeving, vriendschap, vrijheid.
Maar die betekenissen kunnen ook op andere manieren beleefd worden. En dat moet ook. Discussies over het Avondmaal kosten soms veel energie die weinig oplevert. Het gevaar is dat we focussen op de vorm, de kwantiteit en de beleving terwijl we een andere vraag uit het oog verliezen. De vraag naar de kwaliteit van ons kerk-zijn als geheel. En of die kwaliteit ook eucharistisch is.
Eucharistie is Grieks voor dankzeggen of lofprijzen. Eucharistische kwaliteit gaat over bidden en zingen, geloven en hopen! En het Avondmaal vieren is niet alleen iets mét symbolen, het is zelf symbool voor wat kerkzijn is. Dan gaat het in het bijzonder ook over mededeelzaamheid met de geschonken gaven, zowel de materiële als de geestelijke. Over niemand te kort laten komen.
Menige gemeente houdt tegenwoordig allerlei laagdrempelige maaltijdontmoetingen. Samen eten en drinken is van gemeentezondag tot einde-seizoens-borrel in die van mij in elk geval een belangrijk bindmiddel. Verder is participeren in vrijwilligerswerk aan de arme kant en de voedselbank voor velen een belangrijke doordeweekse activiteit. We zijn een ‘groene’ kerk. We hebben hartelijke pastorale ontmoetingen. En we vieren Avondmaal, in verschillende vormen, een keer of zes per jaar. Maar dat laatste is dus niet per se de graadmeter voor onze eucharistische kwaliteit!
Op de lijstjes succesfactoren van nieuwe kerkelijke initiatieven gaat het ook veel over zulke dingen: echte persoonlijke ontmoetingen, diaconaal delen. Zelden over Avondmaal vieren. Delen en ontmoeten zijn denk ik de sleutelwoorden die voor verbinding kunnen zorgen tussen het een en het ander: de liturgie en de diaconale inzet voor anderen, de pastorale zorg voor elkaar. Symbolisch delen heeft alleen zin in verbinding met daadwerkelijk delen.
Maar dan kan het een het ander versterken. Zeker als we ook onze vaste routines af en toe eens creatief durven te doorbreken. Een van mijn onvergetelijke Avondmaalsmomenten? Het was een paar jaar geleden op een Duitse protestantse Kirchentag. Een viering ter nagedachtenis aan het werk van theologe Dorothee Sölle, bij leven een belangrijke inspirator voor dit tweejaarlijkse evenement. Honderden mensen in een grote jaarbeurshal. Mooie woorden. Een puike band maakte de liederen smaakvol tot meezingers. Er werd ook brood gedeeld. Maar vervolgens werden we uitgenodigd om onze zitjes (van karton) te draaien en even de ontmoeting aan te gaan met onze naaste buren, allemaal wildvreemd voor elkaar. Er gingen mandjes rond met wortel en komkommer en flesjes water voor iedereen. Het levendige geroezemoes werd weer stil toen tenslotte de wijn rondging. Het knisperde van een mooie energie!
(Prot. kerkbode zomer 2017)
Nog een keer Kuitert (1924-2017)
Vorige maand is Harry Kuitert overleden. De invloedrijkste theoloog van ons vaderland in de afgelopen eeuw, zo overdreef ‘Trouw’. Decennia lang heeft hij een stevig stempel gedrukt op debatten over de kerk en het christelijk geloof. Ook ver buiten zijn eigen kerkgenootschap. Hij was een van ‘de Achttien’ die begin jaren ’60 het startschot gaven voor het Samen-op-Weg-proces. Veel van zijn boeken werden bestsellers. Maar nog bij zijn leven werd Kuitert ook al als ‘passé’ beschouwd. Of was dat misschien te voorbarig?
Broodnodige vernieuwer
Ergens begin jaren’ 70 was er flink gekrakeel in de familie. Ooms en tantes waren het onderling duidelijk niet eens. Het kwam door Kuiterts boekjes ‘Verstaat gij wat gij leest?’ en ‘Zonder geloof vaart niemand wel’. De discussie ging langs me heen. Maar het is wel tekenend. Wij waren hervormd. Kuitert hielp niet alleen zijn eigen gereformeerden de deur open te zetten naar een ‘liberale’ omgang met het erfgoed van de geloofstraditie. Ook hervormden konden de debatten over geloof fervent en fel voeren. Je bent principieel of je bent geen christen! Het was de tijd dat het Reformatorisch Dagblad werd opgericht en dat de Evangelische Omroep iedereen verzamelde die tegen het nieuwe Liedboek (1973) was en tegen evolutieleer, euthanasie, abortus en vrouwen in het ambt. En dus ook tegen nieuwe theologie. Kuitert had al vele jaren eerder zijn eerste ijsje op zondag gekocht en later de tv-kijker kennis laten maken met progressieve theologen als Dorothee Sölle die in Duitsland politieke avondgebeden hield tegen de wapenwedloop en de oorlog in Vietnam en de kolonels in Zuid-Amerika. De grote veranderingen van de jaren ’60 konden niet aan de kerk voorbijgaan. Kuitert hielp om de zwarte streepjesbroek uit te trekken. Met frisse taal en een pakkende manier van schrijven ging hij voorop in een vrije omgang met de traditie.
Politiek is niet alles
Eenmaal benoemd aan de Amsterdamse Vrije Universiteit voor onderwijs in de ethiek nam hij het op voor de verruiming van de euthanasiewetgeving. Mondigheid en zelfbeslissingsrecht konden voor een christen niet langer taboe zijn. We beïnvloedden steeds meer zelf de kwaliteit en de lengte van het leven. Wat is er nog ‘natuurlijk’ aan de dood? De titel van een ander boek op het terrein van de ethiek werd een gevleugelde zin: ‘Alles is politiek, maar politiek is niet alles’. Daarmee streek Kuitert tegen andere haren in, nu vooral ter linkerzijde. Er vloeit niet maar zo één voor iedereen geldig standpunt uit het geloof voort. En de kerk is er ook nog eens voor andere dimensies van ons leven dan voor de politieke vormgeving van de samenleving. We zaten midden in de kernwapendiscussie die in de gemeenten niet altijd even subtiel gevoerd werd.
En even later deed Kuitert er nog een schepje bovenop door Karl Barth op de korrel te nemen, de grootste theoloog van de twintigste eeuw. In de leer van Barth worden onze menselijke gedachten over God uiteindelijk door God zelf ingegeven. Kuitert vond dat de christen-socialisten, die zich graag op Barth beriepen, daar maar erg onverdraagzaam van werden.
Alles is van beneden
De rode draad van zijn werk zit al verpakt in de titel van zijn proefschrift: ‘De mensvormigheid Gods’. Zijn beroemdste zin werd ‘Alle spreken over Boven komt van beneden’. Alle theologie, alle voorstellingen over God en zijn wegen met mensen, alle beeldvorming over de hemel is mensenwerk. Een volwassen gelovige ‘heeft het Sinterklaaspak op zolder zien hangen’. Dat was niet cynisch bedoeld. Integendeel. En voor meer dan één generatie protestanten heeft het bevrijdend gewerkt. Religie is een menselijke aangelegenheid. Het is aan zingeving doen. Het pakket rituelen, praktijken en overtuigingen dat we uit de traditie ontvangen en na wijziging en hergebruik doorgeven is een ‘zoekontwerp’. We zoeken er wegen door het leven mee, we geven of ontdekken zin en beleven daarin misschien ‘God’. En Kuitert nam de vrijheid om heel wat voorstellingen kritisch onder de loep te nemen. ‘Het Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof’ kreeg een herziening (1992), gevolgd door een stevige opfrisbeurt van de leer over Jezus, de christologie (1998). Maar bij elk volgend boek van de emeritus hoogleraar bleef er wel steeds minder over van de klassieke voorstellingen. Het werd ‘boven’ steeds stiller. ‘De verbeeldingswereld van de christelijke religie is failliet’ luidde zijn conclusie in 2002. Maar niet getreurd, de mens is heel goed in staat om woorden te vinden die hem en haar helpen om zinvol en waardevol te leven en in vrede te sterven. En dichters werden in Kuiterts boeken de belangrijkste bondgenoten op weg naar de onvermijdelijke dood.
Andere afslag
Een columnist verbaasde zich erover dat er na Kuitert nog steeds kerken zijn. Hij had iedereen toch voorgerekend hoe het met God zat? Dus! Maar je kunt ook een andere afslag nemen op de weg die hij had uitgetekend voor geloof en religie. Kuitert heeft de secularisatie beleefd als een onvermijdelijke Beeldenstorm en er ook aan meegedaan. Maar na alle kaalslag kwam er meer behoefte aan een omgekeerde beweging: een herwaardering van de teksten, de rituelen en symbolen, de gebeden en de muziek uit de héle christelijke traditie en ook uit andere religies. Juist omdat ze ‘mythisch-religieus’ zijn, God zij dank. Het wiel van zingeving hoeft niet steeds opnieuw te worden uitgevonden. En zo hebben we de Bijbel op de Zuid-as, tegen Pasen ‘The Passion’ op grote stadspleinen, pop-up-kerken en prominenten die openlijk flirten met God. Want over ‘Boven’ valt veel te zeggen, te zingen, te vieren en te verbeelden.
(bijdrage Prot. Kerkbode, oktober 2017)
Mijn voorpagina´s in de Protestantse Kerkbode van 2016
Verhulst en Tora: Bloedboek?
http://www.pgwh.nl/nl/290-dominee-harmen-jansen/472-bloedboek
Veranderde visie op Israël
http://www.pgwh.nl/nl/187-ongecategoriseerd/470-veranderde-visie-op-israel
Emigreren of pelgrimeren (over hemelvaartsdag, een boek van Gied ten Berge en omstreden praktijken van Christenen voor Israël)
http://www.pgwh.nl/nl/290-dominee-harmen-jansen/471-emigreren-of-pelgrimeren
Zijn wij niet allen landlopers? (over een schilderij van Jeroen Bosch)
http://www.pgwh.nl/nl/290-dominee-harmen-jansen/469-zijn-wij-niet-allen-landlopers
Duurzaamheid? Floreerbaarheid! (Naar aanleiding van de film ‘Cowspiracy’)
http://www.pgwh.nl/nl/290-dominee-harmen-jansen/497-duurzaamheid-floreerbaarheid
Geloofsgemeenschap? Vriendengenootschap! (naar aanleiding van een nieuwe publiciteitscampagne van de PKN)
http://www.pgwh.nl/nl/290-dominee-harmen-jansen/496-geloofsgemeenschap-vriendengenootschap
Heruitgave Ethische Theologie voltooid
In het Noordoostelijke puntje van Utrecht, ingeklemd tussen autosnelwegen en spoorbaan, ligt verstild fort Blauwkapel. Tussen oude huizen staat het fraaie middeleeuwse kerkje. Hier was J.H. Gunning jr tussen 1854 en 1857 predikant. Het was zijn eerste gemeente. Hij verdiende bij met kamerverhuur en lesgeven aan inwonende studenten. Zelf studeerde hij ook hard.
In dit kerkje vond op 10 december 2015 de presentatie plaats van het derde, tevens laatste deel van het Verzameld Werk van deze J.H. Gunning jr. Drie interessante lezingen door de hoogleraren Nico den Bok, Willem Drees en Rinze Reeling Brouwer vergezelden de presentatie. Zij belichtten Gunnings relatie tot de ‘schone letteren’ en zijn discussie met de filosofie van Spinoza. Dr. Leo Mietus, die deze heruitgave had verzorgd, presenteerde ook de aparte uitgave van een interessant collegedictaat dat een inkijkje bood in de manier waarop hij met studenten de beroemde Ethica van Spinoza behandelde, eind 19de eeuw. Op tafel stond het beeldje van Dante dat gedurende heel zijn loopbaan op het bureau van Gunning had gestaan.
Met deze band Verzameld Werk is een enorm project voltooid. Een wetenschappelijke prestatie van formaat onder steeds moeilijker omstandigheden. Gunning jr (1829-1905) hoort samen met zijn oudere collega Daniël Chantepie de la Sausssaye (1818-1874) tot de eerste generatie theologen van de zogenaamde Ethische richting. In zes dikke banden zijn hun voornaamste geschriften met uitstekend notenapparaat opnieuw en blijvend toegankelijk gemaakt. Hulde aan uitgeverij Boekencentrum. De Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie hief zichzelf op. Aan deze heruitgave gingen twee andere grote projecten vooraf: de bij uitgeverij Kok verschenen series Verzamelde Werken van K.H. Miskottte en O. Noordmans, theologen uit het midden van de vorige eeuw. Ook werd nog gerefereerd aan de recente uitgave van de na-oorlogse hervormde theoloog A. A. van Ruler die sterk beïnvloed was door La Saussaye sr en Noordmans.
Meer dan eeuw lang leverden de Ethischen het voornaamste alternatief voor de gereformeerde ‘neo-calvinistische’ theologie. Zij waren van meetaf – 1849 was het jaar van de eerste publicatie van la Saussaye sr – wars van fundamentalisme in de uitleg van de Bijbel en van leerdwang op grond van de belijdenisgeschriften in de kerk. Zij vormden met hun grote openheid naar ontwikkelingen in de wetenschap, de cultuur en de samenleving ook altijd een rem op de verzuiling. Ethische dominees gingen in de jaren ’30 met hun catechisanten wel naar de bioscoop en deden na 1945 vaak me aan ‘de Doorbraak’. Tegelijk vormden zij ook altijd het alternatief voor vrijzinnigheid die een streep zetten door belangrijke principes van christelijk geloof.
De heruitgave van de werken van Miskotte en Noordmans in het laatste kwart van de vorige eeuw (vanaf 1978) was een gezamenlijk project van gereformeerde en hervormde – veelal ook nog jonge – theologen. Dat kwam omdat de gereformeerden waren uitgekeken op de insteek van Kuyper, Bavinck en ook Berkouwer. En dit flankeerde en stimuleerde in belangrijke mate het Samen-op-weg-proces van beider kerken. De theologie was niet kerkscheidend meer en de hervormde kerkorde van 1951 die in belangrijke mate door de ethischen was beïnvloed kon het uitgangspunt worden voor de kerkorde van de te vormen PKN.
De heruitgave van de oudere ethische theologie vanaf 1997 was merkwaardig genoeg vooral een Utrechts ‘hervormd’ project. De fijngevoelige openheid van deze theologen voor psychologie en cultuur zou goed hebben kunnen aansluiten op de verschuiving van kerkelijke focus naar spiritualiteit en beleving na de jaren van veel discussie over ethische en politieke vraagstukken (kernwapens, emancipatie, homoseksualiteit, abortus en euthanasie). Mogelijk dat het geduld dat hun werk en de interpretatie ervan vereist, teveel gevraagd was bij de toenemende druk op predikanten door de secularisatie en de ontkerkelijking.
Hoe dan ook staan deze monumenten voor een vijftal hervormde theologen als een huis. Maar de studiedag werd slechts bezocht door enkele tientallen meest oudere en zelfs bejaarde theologen. Henri Veldhuis benoemde in zijn toespraak t.g.v. de opheffing van de Stichting de voortschrijdende ontkerkelijking en sprak kritische woorden over het verlies van de christocentrische oriëntatie zoals de ethischen die voorstonden. In de kerk zouden we zelfs niet meer zeker weten of we nog wel christelijk willen zijn en niet liever algemeen-religieus. Feit is dat er nu nog nauwelijks institutionele inbedding is voor verdere bestudering van de ethischen. Terwijl het werk niet klaar is. De middengeneratie ethischen zijn nauwelijks toegankelijk en verdienen ook ontsluiting van hun belangrijkste geschriften, al was het maar digitaal: P.D Chantepie de la Saussaye, J.J. Valeton jr , Is. van Dijk en de predikant J.G. Gerretsen (die Juliana mocht dopen). Een goed wetenschappelijk totaaloverzicht ontbreekt van een eeuw lang beïnvloeding van kerk, wetenschap, cultuur en samenleving, vanaf de grondwet van 1848. Hun biografieën zijn meestal in aanzetten blijven steken. Zonder goed historisch inzicht hebben we niet alleen in de kerk maar ook – vooral! – in de samenleving in feite een scheef beeld van onze eigen geschiedenis. Te vrezen valt dat het beeld van het eigen religieuze verleden steeds ongenuanceerder gaat worden. Het echte verhaal gaat niet alleen over gereformeerd fundamentalisme en triomfantelijk katholicisme waartegenover door het licht van liberale redelijkheid en socialistische gelijkheid langzaam maar zeker het pad gebaand werd naar de heilsstaat van onze moderne seculiere samenleving.
Wat er nog over is van kerk oriënteert zich vooral op Britse en Amerikaanse ‘evangelical’ theologie en kerk. Daarbij komen we soms in discussies terecht die al veel eerder waren gevoerd en tot een goed einde waren gebracht. We vinden wielen opnieuw uit die al eerder draaiden. En met een meer ‘ethische’ inslag was de nieuwe dogmatiek van Vd Kooij/ vd Brink minder neo-orthodox uitgevallen.
Ik idealiseer de ethischen allesbehalve. Het duurde veel te lang tot de sociale vragen van arbeid, armoede en ongelijkheid echt werden opgepakt. Aan de emancipatie van de vrouw hebben de heren ook niet veel bijgedragen. En op deze studiedag werd ook hoorbaar dat het antwoord van Gunning op Spinoza tekort schoot. Anders gezegd: we kunnen de antwoorden van vroeger op de uitdaging van de moderne kijk op de wereld om ons heen en op onszelf, niet kopiëren. En dat geldt volgens mij ook van hun christologie (die door de tijd heen ook aan verandering onderhevig was)! Het is eerder om hun ‘drive’ en hun grondhouding waarmee zij in kerk en samenleving stonden dat zij een blijvende inspiratiebron zijn.
(toespraak Henri Veldhuis op http://www.henriveldhuis.nl/LocalFiles/SaussayePageFiles/SHOET_Symposium_Groenekan_10dec2015.pdf)
Geloven onder bezetting
klus geklaard:
Jacqueline Smits (Rotterdam) , ds Hans Baart (Driebergen), beide de vertalers en ik als ‘coördinator’ van de werkgroep theologie van Vrienden van Sabeel Nl/ Kairos Palestina Nl samen met auteur ds. Mitri Raheb (Bethlehem) tijdens de boekpresentatie met minisymposium in De Nieuwe Liefde in Amsterdam op 9 oktober 2015.