Harmen Jansen

theologie, kerk en samenleving

  • Home
  • Heiligenkalender
  • Mijn publicaties
    • Mozesboek
    • Artikelen
    • Overige boeken
  • Activiteiten
  • Kerk en Theologie
    • Kerk
    • Theologie
  • Opgemerkt
  • Geschiedenis
  • Heiligenkalender januari-april
  • Heiligenkalender mei-augustus
  • Heiligenkalender september-december

Wibrandis Rosenblatt – *1504, Säckingen – † 1 november 1564, Bazel

Posted on 02/01/2017

Uw dienaar in de Heer

Luthers boek over het huwelijk werd in 1522 ook in Bazel gedrukt. Grote kans dat Wibrandis Rosenblatt het daar gelezen heeft. Na het overlijden van haar eerste man is ze achtereenvolgens met wel drie reformatoren getrouwd geweest. Eerst, in 1527, de Bazeler predikant Oecolampadius – twintig jaar ouder en door plaatsgenoot Erasmus hierover bespot. Hun drie kinderen krijgen de naam van een kerkvader en van de deugden Irene (vrede) en Aletheia (waarheid). ‘Ze is in Christus goed onderlegd, niet praatziek of uithuizig en doet het huishouden ijverig’ schrijft haar man lovend. Het is de tijd van een beeldenstorm in Bazel. De stadsregering weifelt over steun aan de Reformatie. Haar man krijgt dankzij haar officieel burgerrecht. Na vijf jaar huwelijk sterft hij. Het huishouden verplaatst zich naar Straatsburg, want ze trouwt met Wolgang Capito, oudere weduwnaar met zes kinderen en met schulden. Ze krijgt nu vijf kinderen. De volgende pastorie wordt na zijn overlijden die van Martin Bucer (de ‘uitvinder’ van de protestantse ouderling en van grote invloed op Calvijn). Ook een veel oudere weduwnaar, met een gehandicapte zoon. Haar negende en tiende kind worden geboren.
De vrouwen van de reformatoren verrichtten pionierswerk. Tegen een stroom van kritiek en spot in kozen zij voor een ‘priesterhuwelijk’. Luther had het celibaat opgeheven, evenals de scheiding tussen priesters en leken. En hij bepleitte een hoge mate van gelijkwaardigheid van man en vrouw. Wibrandis heeft haar rol en positie duidelijk verstaan als diaconaat. Maria en Marta ineen. Ze heeft grote huishoudingen gerund vlak bij de kerken die toen het epicentrum van de Reformatie vormden. Met samengestelde gezinnen met veel kinderen. Ouders die inwoonden. Gasten die over de vloer kwamen, waaronder veel collega-reformatoren. Vluchtelingen die geherbergd moesten worden. Het zijn woelige tijden. Kort na het huwelijk met Bucer wordt hij verbannen. Hij krijgt een functie in Cambridge. Even later volgt zij met het huishouden om haar man tot zijn dood te verzorgen. Even terug in Straatsburg weigert ze gehoor te geven aan een inbeslaglegging en een oproep voor verhoor. Onverschrokken. Uit brieven van anderen komt ze naar voren als innemend en doortastend. In een brief aan haar zoon die theologie studeert uit ze haar zorgen over de koers die hij vaart en geeft ze bijbels vermaan – voortaan ook typisch gedrag voor veel moeders van opgroeiende domineeskinderen.
En dan is er de pest. Die heeft in de loop der jaren al zoveel slachtoffers gemaakt in de gezinnen van haar en haar mannen. In 1564 wordt ze er zelf door geveld. Ze ligt begraven in de Bazelse Münster bij haar tweede man. Hij met grafschrift, zij zonder.
(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, Reformatie, vrouwengeschiedenis

Sara Nevius – 16 oktober 1632 Zoelen – 24 januari 1706 Rotterdam

Posted on 02/01/2017

Zeer gelukkig zijn die christenen, die door de Heere Jezus Zelf geleerd worden, door de onderwijzing van zijn Geest, zonder hulp van mensen

Sara Nevius was getrouwd met Wilhelmus à Brakel, een van de meest gelezen auteurs uit het vaderlandse protestantisme van de Gouden Eeuw. Zijn dikke tweedelige geloofsleer Redelijke Godsdienst uit 1700 stond tot ver in de twintigste eeuw in menig huiskamer vlakbij de Statenbijbel. Voorin staat een ‘Opwekking voor den lezer’ op rijm. ‘Zoek wezenlijk profijt, bizonder dat uw hart/ in waarheid zij voor God, en niet bedrogen wordt’. Ondertekend Sara Nevius. Ze kon dus dichten. Maar dat niet alleen. Zelf zou ze postuum vooral bekend met een boekje over haar geloofsleven dat eveneens tot ver in de afgelopen eeuw zou worden herdrukt.
Sara was een predikantsdochter die voor haar tijd een veelzijdige scholing kreeg. Ze huwde ook een predikant, maar werd al jong weduwe. Via haar moeder in Kampen trok ze naar Utrecht. Dat is dan het centrum van de Nadere Reformatie, de beweging voor innerlijke hervorming in aanvulling op de hervorming van kerk, samenleving en verkondiging. In het circuit rond de theoloog Voetius raakt ze bevriend met Anna Maria van Schurman die haar leert dichten. In 1664 wordt Wilhelmus à Brakel, leerling van Voetius, haar tweede man. Ze verhuizen van de ene Friese pastorie naar de andere tot ze in 1683 in Rotterdam komen. Ze krijgen kinderen, maar van de in totaal zeven kinderen uit beide huwelijken wordt er maar één volwassen.
Naast gelegenheidsgedichten schrijft ze vanaf ongeveer 1673 haar meditaties op, ‘opdat ze niet slaperig, dof, lusteloos verward of lui zou worden’. Een bevriende predikant die ze om begeleiding had gevraagd in verband met de staat van haar ziel had haar doorverwezen naar de Meester zelf. Er hoefde dus geen man tussen haar en de Heer te zitten. Zo schrijft ze dan ook. ‘Alle leermeesters van de wereld zijn met Hem niet te vergelijken. Hij is de wijsheid Gods en alle schatten der wijsheid en der kennis zijn in Hem verborgen. Alles wat Hij leert, haalt Hij uit Zijn eigen schatkamer.’
Ze is actief in kringen met vrouwen en meisjes. De predikanten van de Nadere Reformatie moedigen het samenkomen in kleine gezelschappen aan om daarin geloofservaringen te bespreken. Deze conventikels van gelovige mannen en/of vrouwen zijn in de volgende twee eeuwen vaak bespot en bestreden en soms ook verboden door kerkenraden of overheden. Het zouden broeinesten van dweperij en godsdienstfanatisme zijn. Dat was soms ook zo. Maar zo konden vrouwen wel tot een eigen expressie van geloof en spiritualiteit komen. Het betekende een vergroting van het vrouwelijke domein en een relativering van de mannelijke autoriteit van kerkenraden en dominees. Hier kwamen ze letterlijk aan het Woord.
Kort na haar overlijden ontdekt haar man dankzij een vriendin de schrijfsels. Hij stelt een boekje samen: Een aandachtig leerling van de Heere Jezus, door Hemzelf geleerd, zonder hulp van mensen. Willem schrijft over haar: ‘haar lichaam was zeer welgemaakt, ook was zij schoon van gedaante, had een heldere oogopslag en een doordringend aangezicht. Zij bezat een doorluchtig verstand en was daarmee bevoorrecht zeer begerig naar kennis van goddelijke zaken. De Bijbel had zij als opgegeten. Deftigheid straalde door in haar gedrag. Zij sprak weinig, maar nauwkeurig.’ Even moet ik bij deze liefdevolle opmerkzaamheid voor innerlijke en uiterlijke schoonheid denken aan de portretkunst van Rembrandt.
(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis

Hildegard van Bingen – *1098, Bermersheim  – † 17 september 1179, Rupertsberg bij Bingen

Posted on 01/01/2017

Meer nog dan de schoonheid van de schepping moet de wijsheid worden bemind:  zij wordt door alle heilige zielen liefdevol erkend

Klopte het gerucht dat op feestdagen de nonnen met loshangend haar in het koor staan te zingen, met lange witte zijden sluiers, goudkleurige kransen op het hoofd met een kruis en een afbeelding van het Lam, en met gouden ringen aan de vingers? Zo schreef  een geschokte moeder-overste ergens in Duitsland aan Hildegard, abdis van een nonnenklooster op de Rupertsberg bij Bingen aan de Rijn. Wat een nieuwlichterij!
Zo doen ze dat, ja. In Hildegards klooster is ruimte voor creativiteit, spel en symboliek. Op feestdagen lopen de nonnen vooruit op het paradijs dat komen gaat. Stralend wit gaan zij hun Bruidegom tegemoet. En ze zingen door Hildegard zelf gecomponeerde zangen. Zeventig ervan werden pas een halve eeuw geleden gedrukt. Niet alleen de noten, maar ook de spirituele teksten waren in haar tijd vernieuwend.
Dat was de dynamische twaalfde eeuw. Vanaf haar achtste had ze in een klooster onderwijs genoten. Rond haar vijftiende trad ze in. Van jongsaf had ze visioenen. Aangemoedigd door de beroemde Bernard van Clairvaux, die ze om raad had gevraagd, begon ze die in 1141 op schrift te stellen. In een reeks boeken ontvouwde ze haar originele inzichten over God en mensen, hemel en aarde, deugden en ondeugden, natuur en geneeskunst. Vrijmoedig vanuit haar eigen vrouwelijke perspectief. Ook letterlijk kregen thema’s van het geloof een eigen inkleuring: kleurige miniaturen illustreren haar boeken.
Een van haar thema’s is de Wijsheid die God vergezelt in zijn scheppen. Ze schrijft God onomwonden ‘moederlijke barmhartigheid’  toe of een ‘bevruchtende’ aanwezigheid. Ze onderzoekt ook heel gedreven de samenhangen tussen lichaam, ziel en zintuigen, tussen natuur en geest en verwondert zich over alle krachten die er werkzaam zijn, zoals de viriditas, de groeikracht. Ze ontwikkelt therapeutische gaven.
Ondertussen leidt ze haar klooster, correspondeert ze uitgebreid met vorsten, pausen en abten, waarbij ze hen zo nodig ook de les leest over hun machtsconflicten, maakt reizen, preekt dan zelfs, onder meer in Keulen tegen de Katharen die volgens haar Gods goede schepping minachtten. De ‘Zieneres van de Rupertsberg’,  de ‘Teutoonse profetes’ werd een beroemdheid.
Pas in 2012 heeft de paus haar heilig verklaard en als kerklerares erkend. De wijsheid in onze collectieve omgang met de schepping was intussen nogal zoek geraakt. Hildegard inspireert om niet te wanhopen aan haar vindbaarheid.
(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, spiritualiteit, Theologie, vrouwengeschiedenis

Harriet Beecher Stowe *14 juni 1811 Litchfield (Connecticut) – † 1 juli 1896 Hartford (Connecticut)

Posted on 31/12/2016

Het is een kwestie van de kant van de zwakken tegen de sterken kiezen. Iets dat de beste mensen altijd gedaan hebben.

De hut van Oom Tom van Harriet Beecher Stowe is een van de bekendste boeken uit de Amerikaanse literatuur. Uncle Tom’s cabin vormde een aanklacht tegen de slavernij. Het verscheen in 1851 en 1852 zoals toen vaak gebruikelijk was in afleveringen. Het eerste Amerikaanse boek met een Afro als hoofdpersoon tekende het harde slavenbestaan onder gewelddadige meesters en meedogenloze handelaren. Het was geïnspireerd op de biografie van de voormalige slaaf Josiah Henson en de ervaringen van een predikant bij de Undergound Railroad, de organisatie die slaven hielp te ontsnappen. Ze schreef het tussen het koken en andere huishoudelijke bezigheden door. Het was alsof God haar rechtstreeks de woorden dicteerde, schreef ze later. Ze moest spreken voor de onderdrukten die niet zelf konden spreken.
Het boek ondervond direct en ook later wel scherpe kritiek. De vrome Tom die zich liever liet doodmartelen dan zelf een zweep ter hand te nemen zou met zijn lijdzaamheid niet representatief zijn. Het boek zou te sentimenteel zijn. Maar het had internationaal een enorme impact. Het is vertaald in wel zestig talen. Ook in het Nederlands. Hier verscheen het al in 1852. En het heeft flink bijdragen aan de afschaffing van de slavernij en volgens menigeen ook aan het uitbreken van de Amerikaanse burgeroorlog.
De kleine vrouw die een grote oorlog teweeg had gebracht met een boek kwam uit het grote en geëngageerde gezin van de gerespecteerde predikant Beecher in Boston. Ze had als tiener ‘haar leven aan Jezus gegeven’. Toen ze het haar vader meedeelde concludeerde hij: ‘wel, dan is er vandaag een nieuwe bloem in Gods koninkrijk gaan bloeien’. Het gezin verhuisde in 1832 naar Cincinnatti waar de anti-slavernijbeweging stevig voet aan de grond had. Ze had een gelukkig huwelijk met professor Calvin Stowe die haar ook aanmoedigde in haar schrijversloopbaan. Hun huis was een station op de vluchtroute voor slaven.
Ze schreef ook geloofsliederen. ‘Still, still with The’ (stil bij U) raakte wijd verbreid dankzij de verbinding met een Lied ohne Worte van F Mendelssohn-Bartholdy. Een intiem en mystiek lied dat de beleving van het ontwaken van de natuur bij het ochtendgloren verbindt met het gevoel van een diepe rust door de verbinding met God. Ze stond vaak al om half vijf op om het ochtendgloren mee te maken. In woorden van de progressieve theologe Dorothee Sölle: ‘Harriet Beecher Stowe is een vrouw die de eenheid belichaamt van wat mystiek en verzet kunnen betekenen.’

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, vrouwengeschiedenis

Mary Barrett Dyer – *plm 1611, Engeland – †1 jun 1660, Boston

Posted on 30/12/2016

Mijn leven telde voor mij niet vergeleken met de vrijheid van de waarheid van de levende God

Vrijheid van godsdienst is een grondrecht dat pas heel langzaam is uitgevonden. In grote delen van de wereld geldt het nog steeds niet volledig, in sommige landen is het zelfs weer afgeschaft. Ook protestanten die zelf een geschiedenis van lijden om het geloof achter zich hadden, vonden het niet zomaar vanzelfsprekend. Als puriteinen en anderen zich omwille van vrije uitoefening van het geloof in een van de Britse koloniën aan de Amerikaanse oostkust vestigden, bleek ook in de zeventiende eeuw de religieuze intolerantie soms nog meegelift te zijn in de grote zeilschepen. De ophanging van de Quaker activiste Mary Dyer in Boston op 1 juni 1660 is een typisch voorbeeld van de ‘Willibrordprocessie’ die de godsdienstvrijheid in Amerika doormaakte: een stap achteruit, twee stappen vooruit. De koning greep in en zulke executies werden verboden in de staat Massachussets. Mary heeft er sinds een halve eeuw een standbeeld voor het parlement van de staat.
Kort na hun huwelijk in 1635 in Engeland was het echtpaar Mary en William Dyer overgestoken. Ze werden als Puriteinen lid van de kerk in Boston. Ze waren beide goed ontwikkeld. William kreeg belangrijke functies. Ze raakten al snel actief betrokken bij een conflict binnen de kerk van Boston over de theologie van de genade. Een vrouw, Anne Hutchinson, speelde in de beweging een grote rol. Er werden bij haar thuis Bijbellezingen georganiseerd. Rond de tijd dat er processen tegen deze ‘ketters’ werden aangespannen beviel Mary van een doodgeboren kind, dat stiekem werd begraven. Het was namelijk mismaakt. En dat gold als een straf van God. Toen de gouverneur er lucht van kreeg werd het lijkje opgegraven. Dit was koren op zijn molen. De misvormingen van de opgegraven foetus werden schriftelijk breed uitgemeten. Nog tientallen jaren later deed het de ronde. En de ergste ‘ketters’ werden uit de kolonie verbannen. Elders, op Rhode Island, kreeg het echtpaar nog een reeks gezonde kinderen.
Dan is het een tijd stil rond hen. In 1652 zijn de Dyers weer in Engeland. Daar hoort Mary de stichter van de Quakers, George Fox. Ze ontmoet hem ten huize van zijn latere echtgenote Margaret Fell. Quakers vormden gemeenschappen zonder ambtsdragers en sacramenten, met een belangrijke rol voor stilte in de samenkomsten, en voor ieder het recht van getuigenis over wat het ‘innerlijk Licht van Christus’ hen ingaf. Dit sloot nauw aan op de visies die Mary in Boston al had omarmd. Ze wordt een Quaker missionaris.
Als ze in 1657 weer in New England aanlandt zijn er net anti-quaker-wetten aangenomen. Ze gaat linea recta de gevangenis in. Haar man heeft aanzien en weet haar vrij te krijgen, op voorwaarde dat hij haar thuis op Rhode Island stil houdt. Het verhaal wordt dan verder een aaneenschakeling van arrestaties, veroordelingen en verbanningen en een toch weer op verboden terrein opduikende Mary die gevangen Quakers bezoekt, het voor hen opneemt en weigert haar overtuiging af te zweren. Als ze in 1660 weer in Massachussets de wetten tegen de Quakers komt bestrijden is de maat vol. Ze moet nu echt hangen. Maar haar geweldloze verzet heeft dus vrucht gedragen.

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, kerkgeschiedenis, politiek, vrouwengeschiedenis

Petronella Voûte – *6 november 1804, Amsterdam –  † 18 april 1877, Zetten

Posted on 30/12/2016

voute‘Houd juffrouw Voûte in ere, zij doet een goed werk en heeft er veel voor over.’

Tussen de vele honderden levensverhalen in het zesdelige Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme staat zij slecht met één regeltje vermeld. Onterecht, gezien het pionierswerk dat zij verrichtte bij het Réveil van de negentiende eeuw.
Zij stamde af van protestantse vluchtelingen uit Frankrijk. Vader was een welgesteld koopman in Amsterdam. In 1845 werd ze diacones in het net opgerichte Utrechtse Diaconessenhuis, waar ze een jaar later adjunct-directrice werd. Niet voor lang. Talentenjager ds. Otto Gerhard Heldring, predikant in het Betuwse Hemmen, betrok haar in 1847 bij zijn plan om een opvangtehuis voor ‘gevallen vrouwen’ op te richten. Ooit was hem gevraagd om een opvangadres voor een verwaarloosd meisje. Al snel had hij zo’n dertig meisjes ondergebracht in huishoudens in de omgeving, maar niet alle meisjes waren geschikt voor het gezinsleven. Sommige kwamen uit de gevangenis en dreigden (weer) in bordelen terecht te komen. Daarom wilde hij voorzien in een tehuis voor de opvang en het onderwijs van zulke meisjes en van ongehuwde moeders en ontslagen vrouwelijke gevangenen. Hij had al een voormalige bierbrouwerij in Zetten opgekocht. Daarvoor had hij nu een bestemming. Op 1 januari 1848 opende Asyl Steenbeek zijn deuren. Op die dag werd Petronella Voûte er door Heldring heengebracht, over het ijs. Zij moest het splinternieuwe beroep van instellingsdirectrice gestalte geven.
Petronella Voûte zou er bijna dertig jaar wonen. Het werk nam haar van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in beslag. Zij voerde persoonlijk de kennismakingsgesprekken met nieuwe meisjes en legde hun levensgeschiedenissen vast. Ook leidde zij zelf de ochtend- en avondsluiting en de wekelijkse catechisatie. Alles onbezoldigd. In het begin betaalde zij zelfs kostgeld. Vrijwel haar hele vermogen investeerde zij in de Heldring-stichtingen. Heldring had met Steenbeek de smaak te pakken gekregen van het oprichten van instellingen om de ‘inwendige zending’ in Nederland vorm te geven. De donateurs van Steenbeek ontvingen van Heldring jaarlijks een smaakvol jaarboekje Magdalena. Met deze bijbelse naam pareerde hij de soms stevige weerstand die het Asyl Steenbeek opriep. Werk voor ‘gevallen vrouwen’ gold als onfatsoenlijk voor dames van stand.
Ze straalde gezag uit. Ze had vaak overleg met ds. Heldring op het stille kerkplein van Hemmen. Hij met pet en pijp, zij ‘met de wapperende linten van haar muts als een soort aureool om het energieke gezicht.’ Ze verschilden vaak van mening, maar hun goede verstandhouding werd nooit verbroken. Toen er op 14 april 1877 brand uitbrak op Steenbeek lag zij op haar sterfbed. Ze had bijna duizend meisjes onder haar hoede gehad.

(2016)

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, Réveil, vrouwengeschiedenis

Harriet Tubman – *Plm. 1820, Dorchester County, Maryland – † 10 maart 1913, Auburn, New York

Posted on 30/12/2016

harriettubman‘Ik heb duizend slaven bevrijd. Ik had er nog duizend kunnen bevrijden als ze wisten dat ze slaven waren’

Ze had Ashanti voorouders, geïmporteerd uit Ghana. Haar bijnaam was Mozes. En net als hij werd ze geboren in slavernij. Ze wist er in 1849 aan te ontsnappen. Vanuit het ‘vrije’ Philadelphia ondernam ze vervolgens negentien keer uiterst riskante tochten weer terug naar het zuidelijker deel van de Verenigde Staten om andere slaven te helpen ontsnappen richting Canada, te beginnen met familie en vrienden. Ze was de bekendste medewerker van de Underground Railroad. Liederen – negro spirituals – werden daarbij soms gebruikt om geheime boodschappen over te brengen. Van de groepen die zij begeleidde is er nooit iemand gevangen genomen of om het leven gekomen. Wel heeft ze eens iemand het pistool op het hoofd gezet die de neiging had terug te keren.
Ze was ongeletterd opgegroeid. Bijbelverhalen kende ze door wat haar moeder had verteld. Mannen die haar in een trein meenden te herkennen zette ze ooit eens op het verkeerde been door achter een krant weg te duiken. Want de echte Harriet T. kon toch niet lezen?
Als jonge slavin was ze zwaar op het hoofd geslagen. Daardoor had ze levenslang last van epileptische verschijnselen en hoofdpijn. Dat ze visioenen kreeg zal er ook verband mee hebben gehouden. Dat ze zich liet leiden door de ‘boodschappen van God’ die ze daarin kreeg pakte overigens niet verkeerd uit.
Toen Abraham Lincoln eindelijk bij wet het einde van de slavernij afkondigde en de Burgeroorlog uitbrak sloot ze zich aan bij de Noordelijke legers als verpleegster, spion en gewapende gids. Ze was betrokken bij een grootschalige bevrijdingsactie in 1863: 750 ontsnapten in één keer.
Een Mozes dus. Na de Burgeroorlog bleef ze actief voor de zwarte bevolking. En toen de suffragettes begonnen te strijden voor vrouwenkiesrecht steunde ze ook hen. Lang bleef ze arm. Ze werd nog een keer in elkaar geslagen en beroofd. En ze doorstond onverdoofd een hersenoperatie. Vrienden zorgden door het uitgeven van een biografie dat haar verhaal van moed bekendheid kreeg. Dat zorgde voor verbetering van haar financiële positie. Ze werd een beroemdheid. Obama tekende in 2014 voor de komst van een nationaal park met haar naam.
In de bijbelse paasverhalen van Mozes en Mirjam, Jezus en de Maria’s die hem vergezelden gaat het al niet zachtzinnig toe. De strijd tegen slavernij en voor gelijke burgerrechten heeft ook veel grote offers gevergd. En nog steeds is er slavernij, discriminatie en uitbuiting. Ook in onwetendheid van wegkijkers.

Posted in: Uncategorized | Tagged: geschiedenis, vrouwengeschiedenis

Henriëtte Swellengrebel – 10 februari 1810 Utrecht – 30 mei 1874 Utrecht

Posted on 30/12/2016

swellengrebelliefde, zelfverloochening, oplettendheid en bedaardheid

Toen ik negen was moest ik worden geopereerd. Zo lag ik een week in het Utrechtse Diaconessenhuis. Diaconessenhuizen stonden in veel steden. Ze waren ontstaan in de negentiende eeuw. Het beroep van diacones bood protestantse ongehuwde vrouwen een nieuwe kans een maatschappelijke functie uit te oefenen.
Henriëtte Swellengrebel was de eerste. Ze was geboren met de gouden lepel in de mond. Haar vader was officier van justitie en vervulde diverse bestuurlijke functies, haar moeder was actief in de liefdadigheid. Het protestantse gezin had acht kinderen. Een rol in de liefdadigheid lag voor de hand. In 1843 hoorde ze over de in Duitsland en Parijs opgerichte inrichtingen van Diaconessen, op initiatief van Theodor Fliedner. Net als op Florence Nightingale maakte het veel indruk op de 33-jarige Henriëtte. Ziekenverpleging moest als vak nog uitgevonden worden.
Vanaf het begin neemt ze deel aan de vergaderingen waarin de vestiging van het eerste Diaconessenhuis in Nederland wordt voorbereid. Met giften en contributies wordt een klein huis in Utrecht gehuurd en kan het werk van start gaan. Het bestuur bestaat uit vier heren en vier dames. Het plan is dat het toezicht bij toerbeurt wordt uitgeoefend. Henriëtte neemt als eerste de taak op zich. Maar al in 1845 verzoekt het bestuur haar de betrekking van directrice of ‘besturende zuster’ op zich te nemen. Ze mag van thuis, als ze wel thuis blijft wonen. De Diaconessen zijn afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Ze werken vrijwillig, met gratis kost en inwoning en verzorging in het huis bij ziekte of ouderdom. Hun zorg lijkt eerst vooral op wijkverpleging, maar al snel beginnen de opnames in het eigen pand, eerst alleen van vrouwen en kinderen.
De beginjaren zijn zwaar: geldzorgen, hoge werkdruk, overlijden van Diaconessen door besmetting met tyfus en tering. Henriëtte regelt de huishouding, verzorgt de administratie, neemt Diaconessen en andere personeelsleden aan, verdeelt het werk en beoordeelt de aanvragen voor verpleging. Belangstellenden uit binnen- en buitenland moeten worden rondgeleid, waaronder koningin Sophie. Nadat zij haar functie als directrice heeft neergelegd richt zij zich op de organisatie van godsdienstoefeningen in het Diaconessenhuis. Vanaf 1865 leidt zij die zelf.
‘Levenslang een sieraad dezer gemeente, en dertig jaren lang de toevlucht, de hulp en troost der kranken’, zo roemt Nicolaas Beets op de zondag na haar begrafenis in 1874 zijn stadsgenote. Zus Sara Swellengrebel was haar opvolgster. Meer dan anderhalve eeuw hebben honderden zusters met liefde en toewijding het spoor van deze twee gevolgd.

Posted in: Uncategorized | Tagged: kerkgeschiedenis, Réveil, vrouwengeschiedenis

Manche Masemola – * plm.1913 – † 4 februari 1928, Sekhukhuneland (ZA)

Posted on 30/12/2016

Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend’ (1 Joh. 5: 7-8)

De beeldengalerij in het westelijke portaal van de Westminster Abbey in Londen kwam hier al vaker in beeld. Er staan tien martelaren voor het geloof uit de twintigste eeuw. Tussen grote beroemdheden staat er ook een eenvoudig Zuid-Afrikaans meisje uit de Transvaal.

Manche Masemola was daar rond 1913 geboren. Ze maakte deel uit van het Pedi-volk dat daar in een soort reservaat leefde. Een minderheid van de Pedi was door het werk van Duitse en Engelse zendelingen tot het christendom overgegaan, argwanend bekeken door de rest die de tribale godsdienst trouw bleef. Manche ging niet naar school, maar werkte mee op het land. Met een nichtje ging ze mee naar preken van de zendeling Moeka. Vervolgens ging ze bij hem op catechisatie omdat ze zich wilde laten dopen. Maar thuis ondervond ze tegenstand. Haar ouders vreesden dat ze behekst werd. Ze werd meegenomen naar een traditionele priester-medicijnman. Op zijn gezag dwongen haar ouders haar met harde slagen de voorgeschreven toverkruiden tot zich te nemen. Op 4 februari 1928 bezweek ze hieraan. Ze had zelf voorspeld dat ze gedoopt zou worden in bloed.

Het verhaal houdt hier niet op. Kort erna werd een zusje ziek. Ze werd naast haar begraven. Hun vader plaatste een paar Euphorbia’s bij hun graf. Al vanaf 1935 vonden er pelgrimages naar dit graf plaats. Het werd een bedevaartsplek. De Church of Southern Africa nam haar op onder haar heiligen. En moeder die altijd was blijven ontkennen dat ze haar dochter vermoord had, liet zich veertig jaar na dato ook dopen.

Dit is een riskant verhaal. Door haar te betitelen als martelaar voor het christelijk geloof lijkt er een zwart-wit-tegenstelling tussen christendom en ‘primitieve’ stamgodsdiensten te ontstaan. Het zou zelfs kunnen lijken dat die in de ogen van de Kerk (in dit geval de Anglicaanse) even erg zijn als het nazidom waar anderen in de beeldenrij onder hebben geleden. Zendingsverhalen zijn om begrijpelijke reden niet meer zo populair als ze wel geweest zijn. En zeker verdienen ook de ouders en misschien zelfs de priester uit dit verhaal mededogen. Ze zijn ook slachtoffer van een proces van culturele verandering en aanpassing aan nieuwe omstandigheden. En ook in ‘christelijke’ landen zijn kinderen niet altijd veilig in het gezin van hun ouders en lopen er heel wat mensen met blauwe plekken op hun ziel vanwege de veroordeling die ze in hun familie ondergingen toen ze kozen voor een andere kerk of een ander geloof. Maar dan blijft het dus van belang dat zulke verhalen verteld blijven worden: hoe een eenvoudig tienermeisje de stem van haar hart volgde en hoe onveilig de wereld dan kan zijn.manche-masemola

Posted in: Uncategorized | Tagged: Afrika, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis, Zuid-Afrika

James Hudson Taylor, 21 mei 1832 Barnsley GB – 3 jun 1905 Changsha (Ch). En Maria Dyer

Posted on 20/06/2014

Hudson Taylor‘Bad in Brighton op 25 juni 1865 om 24 bereidwillige arbeiders’

Bij Pinksteren hoort aandacht voor de christelijke zending.
In de negentiende eeuw bereikte het Evangelie China minstens al voor de derde keer in de geschiedenis van dit immense land. Nu voorgoed, zo lijkt het tot nog toe, ondanks enorme terugslagen.
Hudson Taylor was een van de belangrijkste zendelingen. Hij had een methodistische achtergrond en was van allerlei markten thuis voordat hij scheep gegaan was naar China. Zijn eerste vrouw Maria Dyer was geboren als dochter van een Britse zendeling in Azië. Ze ontmoetten elkaar toen ze werkte op een meisjesschool in Ningpo, zuidelijk van Sjanghai, in het verdragsgebied waar buitenlanders mochten wonen. Het echtpaar werkte hard aan de opbouw van een gemeente door werk onder de armen, medische zorg, Maria’s huisbezoek aan vrouwen, gesprekken op straat, ontvangsten thuis, catechese en preken. Te hard. Een rustperiode in Engeland was nodig. Maar ze kwamen in 1865 terug met een hele groep mannen en vrouwen, met Hudson aan de leiding als hoofd van de China Inland Mission, een van kerken onafhankelijke geloofszending. Men koos ervoor zich Chinees te kleden, zich wel bewust van de noodzaak dan ook zich in gedrag aan te passen aan de plaatselijke gewoontes en gevoeligheden. Ze vestigden zich in Yhangzhou. Maria had een belangrijke taak in de opleiding van de vrouwelijke medewerkers. Ze waren geland met een groot doel: álle provincies bereiken met het Evangelie en niet alleen het gebied rond Sjanghai. Hudson had lang gepeinsd over uitgangspunten als afhankelijkheid van God, geen gegarandeerd salaris, nauwe identificatie met de Chinese leefgewoontes, leiding in China en niet in Engeland, bereidheid tot illegaal werk.
De verhalen van de zending in China uit deze tijd staan vol ontberingen. Worstelingen met ziekte, hitte en kou, brute overvallen, kindersterfte, vreemdelingenhaat, dreiging van moordaanslagen. Maar het refrein is ook een immense toewijding en trouw. Wat een geduld, diepe liefde en groot geloof wisten deze mannen en vrouwen aan de dag te leggen!
Maria overleed op 33-jarige leeftijd aan tuberculose, een sprankelende vrouw die geroemd werd om haar uitstraling van rust en zekerheid. Ooit had ze een woeste en gewelddadige indringer weten te de-escaleren. Hudson en zij waren elkaar steeds liefdesbrieven blijven schrijven. Hun dagen begonnen met samen het Nieuwe Testament in het Grieks te lezen.
Hudson Taylor hertrouwde en ging onvermoeid verder. Hij overleed kort na beëindiging van de bloedige Bokseropstand die ook veel van zijn zendelingen het leven had gekost. Het werk dat in 1866 met 22 mensen begonnen was, was in veertig jaar gegroeid tot een internationale organisatie van 825 zendelingen in alle 18 provincies van China, ruim 300 zendingscentra en 500 plaatselijke helpers en 25.000 bekeerlingen.

(het citaat is uit de kantlijn in de bijbel van Hudson Taylor)

Posted in: Uncategorized | Tagged: China, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis

Gladys May Aylward (24 februari 1902 Edmonton (GB) – 3 januari 1970 Taiwan)

Posted on 17/02/2014

Gladys AylwardIk vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft (Filippenzen 4: 13)

‘De Herberg van het Zesde Geluk’ met Ingrid Bergman in de hoofdrol moet een van mijn eerste filmervaringen geweest zijn. De film uit 1958 vertelt het verhaal van Gladys Aylward die in 1938 met een groep van 94 weeskinderen een barre voettocht door Chinese bergen maakt, op de vlucht voor het Japanse leger. Het werkelijke verhaal over Aylward is nog indrukwekkender dan de Hollywoodversie. Ze was in tegenstelling tot Bergman klein, met zwart haar en levenslang een Cockney accent. En er was geen liefdesaffaire. Aylward is een van de vele westerlingen die roeping kregen voor zendingswerk in China. In haar geval werkte haar komaf uit een arbeidersgezin en haar lage opleiding als een barrière. Na afwijzing door de China Inland Mission – ‘te oud is om Chinees te leren’ – gaat ze op eigen initiatief, met de Trans Siberië Expres. Omdat die door oorlogsgebied gaat moet ze een gedeelte te voet door de kou. Ze ontsnapt ternauwernood aan gevangenschap. Gedeeltelijk per muilezel komt ze tenslotte in de afgelegen Shanxi-provincie aan, bij de 73-jarige zendelinge Jeannie Lawson die al een halve eeuw in China werkt. Samen beginnen ze de Herberg van het Achtste Geluk – niet het zesde! – omdat acht in China een geluksgetal is. Handelsreizigers kunnen er met hun muilezels betaalbaar onderdak krijgen en gratis verhalen voor onderweg: verhalen over Jezus. Na het overlijden van Lawson benoemt de mandarijn haar tot inspecteur voor de wet tegen het voet inbinden van vrouwen (omdat ze zelf een vrouw met ongeschonden voeten is en kan reizen). Ze komt bij mensen thuis en brengt ook daar de verhalen. Ze draagt Chinese kleding en leert wel degelijk de taal. De Chinezen noemen haar ‘Ai-wei-de’, de ‘Deugdzame’. Ze begint een kinderweeshuis. Bij het oprukken van de Japanse legers weet ze gedaan te krijgen dat de gevangenen bij de evacuatie niet worden onthoofd, zoals gebruikelijk is. Als duidelijk wordt dat de Jappen honderd dollar op haar hoofd hebben gezet, volgt de tocht met weeskinderen naar het weeshuis in het verder gelegen Sian. Bij de Gele Rivier aangekomen zijn er geen boten. Het bidden en zingen van de groep trekt de aandacht van een Chinese patrouille en levert hen een oversteek op. Na de behouden aankomst blijkt haar gezondheid stevig aangetast. Ze blijft desondanks actief in kerkstichting en werk onder leprozen. Na een operatie in Engeland mag ze China niet meer in. De nieuwe rode machthebbers dulden geen christenen. Ze wijkt uit naar Taiwan waar ze opnieuw een weeshuis sticht en evangeliseert. Daar ligt ze ook begraven.

Posted in: Uncategorized | Tagged: China, film, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis
« Vorige 1 2

Welkom op de weblog van Harmen Jansen
theoloog, predikant van de Protestantse gemeente te Winsum-Halfambt (Gr.)

Tweets by @HarmenGJzn Follow @HarmenGJzn

Heiligenkalender bevat de schrijfsels uit de rubriek 'Geloofsgetuigen' in Geandewei en Protestantse Kerkbode. Op alfabetische volgorde en kalendervolgorde. Gestart 1-1-2014

Email: dshjansen@gmail.com

portret verkleind

Copyright © 2023 Harmen Jansen.

Theme by ThemeHall.