
Wie zal een hele kudde Varkens een kudde Schapen noemen, hoewel hy ziet, dat er hier en daar eenige weinige Schaapjes onderlopen?
*5 november 1607, Keulen – † 14 mei 1678, Wieuwerd
Al jong viel ze op door haar gevoel voor taal en haar kunstzinnige aanleg. Ze werd de eerste vrouw in ons land die aan een universiteit studeerde. Na een jeugd in Keulen, Utrecht en Franeker was ze in 1629 in Utrecht naast de predikant Gisbertus Voetius komen wonen, gezaghebbend orthodox theoloog. Ze scheef een gedicht en een opstel ter gelegenheid van de oprichting van de universiteit in 1636. Daarin noemde ze ook het uitsluiten van vrouwen. Het trok veel aandacht. Van Voetius mocht ze colleges bijwonen, mits achter gordijnen om de mannen niet af te leiden. Behalve in de theologie was ze thuis in allerlei andere vakken. Ze kende negen talen, schreef de hele Koran over, correspondeerde met geleerde vrouwen en mannen in heel Europa van ver uiteenlopende overtuigingen, was lid van een kunstenaarsgilde, maakte muziek, begaf zich in theologische discussies. Ze verdedigde in brieven en een gedrukt traktaat de geschiktheid van de vrouwelijke geest voor wetenschappelijke studie. En Utrecht was trots op deze Minerva en ‘Europese Pallas’.
Op latere leeftijd werd ze aanhanger van de predikant Jean de Labadie. Ze betreurde met hem het wereldse leven en het ‘naamchristendom’ van velen in de kerk. Maar met zijn radicale piëtistische opvattingen over een kerk van alleen wedergeboren christenen met een zuivere leer raakten de Labadisten buiten de gevestigde kerken. Onderling deelden ze niet alleen hun geestelijke inzichten, maar naar bijbels voorbeeld ook hun aardse goederen. Ze werden het mikpunt van veel ‘rasernye van quaatwillige menschen’. Tot verbijstering van bijna iedereen verbrak Van Schurman haar meeste contacten, verkocht ze haar bezittingen en nam ze net als ooit kerkvader Augustinus na zijn bekering afstand van haar vroegere werk. Na diverse omzwervingen van de groep en de dood van De Labadie woonde ze tenslotte met haar ‘kleyne huijskerke’ in Wieuwerd.
Ze kwam uit voorname familie die Antwerpen had moeten ontvluchten om hun protestantse geloofsovertuigingen. Al heel jong bewonderde ze martelaars. Haar lijfspreuk had ze ontleend aan de kerkvader Ignatius van Antiochië: amor meus crucifixus. ‘Ik heb mijn liefdesverlangen gekruisigd.’ Ze is nooit getrouwd. De titel van haar geestelijke autobiografie Eukleria herinnert aan het verhaal van Marta en Maria uit Lucas 10. Ze had ‘het beste deel’ gekozen. Ze wilde liever beroemd zijn om haar geloof dan haar geleerdheid. (2022)