Het Christendom zal de slaven vrij maken. Aan het Evangelie zullen zij eens hunne emancipatie te danken hebben!
*14 juli 1812, Deventer – † 10 februari 1879, Den Haag
De wens dat christenen voorop zouden lopen bij de afschaffing van de slavernij was bij baron W.R. van Hoëvell de vader van de gedachte. Al vanaf de jaren ’40 van de negentiende eeuw werd die afschaffing ook in ons land van allerlei kanten bepleit, door voormannen van het Réveil evengoed als door Jan Schenkman van ‘het Nut’ die in 1850 in een kinderboek de zwarte man promoveerde tot beschaafde hulp van Sint-Nicolaas. Maar verschil in beginselen bleek regelmatig een sta in de weg om samen tot actie te komen. Er kwam meer druk toen baron W.R. van Hoëvell in de Tweede Kamer kwam. Gepromoveerd theoloog, opgegroeid in Delfzijl, opgeleid in Groningen, uit Nederlands-Indië teruggekomen. Als predikant in Batavia had hij toehoorders getrokken met geweldige preken, nieuwe kerken gesticht, de zending bevorderd en allerlei wetenschappelijk onderzoek op touw gezet. Hij was daar ook al gaan ijveren voor de afschaffing van de inheemse slavernij en voor verzachting van de druk van het cultuurstelsel op de Javaan en voor zaken als de vrijheid van drukpers en onderwijs aan de Javanen. In het politiek onrustige jaar 1848 kreeg hij een rel in de schoenen geschoven. Waarop hij besloot de strijd naar Nederland te verleggen.
In zijn tweedelige boek ‘Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet’ uit 1854 nam hij ook de slavernij in Suriname op de korrel. Het is een mengeling van reisverslag, essay, rapportages, verhalend proza, pamflet. ‘Suriname is een donkere bladzijde in de geschiedenis van Nederland en vernedert en onteert het tegenwoordige geslacht, omdat het de schandelijke erfenis zijner vaderen, de gevloekte slavernij, niet opheft en vernietigt!’ Zijn verhalen en brochures kunnen gelden als voorloper van Multatuli’s ‘Max Havelaar’ (1859).
De minister van Koloniën had een lastige opposant aan de parlementariër met kennis uit de eerste hand. Van Hoëvell bepleitte ‘ethische politiek’. Nederland moest de welvaart uit de Koloniën niet over de ruggen van de inlanders willen verwerven, maar liever van hun ontwikkeling voordeel verwachten.
In 1859 eindigde de slavernij in de Oost en in 1863 in de West. Maar ‘de geachte spreker uit Almelo’ (zijn kiesdistrict) werd door Thorbecke weggepromoveerd naar de Raad van State. Zo kon van Hoëvell zich niet meer in het publieke debat laten horen. ‘Een idealist, die de ernstigste zaken nooit in het donkere, stroeve kleed van het puritanisme kon omvatten. Zijn blik werd steeds getroffen door de lichtzijde der menschen’.