Na de aanraking van de ziel met God vervallen de naaste, de vrienden, de godsdienstige handelingen, de schoonheid van deze wereld niet tot onwerkelijkheid. Integendeel, alleen dan worden ze zeer reëel.
Volgens Simone Weil kan God in de schepping alleen tegenwoordig zijn door zijn afwezigheid. Toen God de wereld schiep verwijderde hij zichzelf uit hetgeen hij gecreëerd had. Wij hebben de neiging net als gas eindeloos uit te dijen, God kan plaats open houden. En wij van onze kant moeten zelf ook ruimte maken, wil de werkelijkheid van God – van het Goede – in deze wereld kunnen binnendringen. Daarvoor moeten we onder andere strijd voeren met allerlei ‘zwaartekrachten’. Zoals het te vervuld zijn van onszelf.
‘De rode Jeanne d’Arc’ was van alles tegelijk. Filosofe, vakbondsactiviste, onderwijzeres, fabrieksarbeidster, journaliste, revolutionaire, soldate, anarchiste, Jodin, katholiek. Na haar dood is ze vooral bekend geworden als een mystica. Haar nagelaten geschriften bevatten volstrekt authentieke gedachten over religieus leven en God. Er loopt zo in haar verhaal nogal wat parallel met dat van Etty Hillesum.
Haar wieg stond in Parijs. In haar welgestelde Joodse familie speelde religie nauwelijks een rol meer. Ook in Parijs studeerde ze filosofie. Zij werkte daarna als docente in verschillende lycea, maar raakte sociaal en politiek geëngageerd vanuit een sterk besef voor rechtvaardigheid en een kritische kijk op de samenleving. ‘Geld, machine, algebra. De drie monsters van de huidige beschaving’. Om het lot van arbeiders te delen werkte ze in een autofabriek en om te strijden tegen fascisme nam ze korte tijd deel aan de strijd in de Spaanse Burgeroorlog. Zij bekeerde zich tot het rooms-katholieke geloof, maar heeft zich nooit laten dopen. Ze bezocht verschillende kerken, verdiepte zich in de christelijke mystiek, maar ook in de godsdiensten van het oude Egypte en van India. Dankzij haar geestelijk raadsman, de dominicaan Joseph Perrin, en door een ervaring tijdens de Goede Week van 1939 in de abdij van de Benedictijnen te Solesmes, was God een realiteit in haar leven geworden. Ze gaat uiteindelijk ook echt bidden. Samen met Gustave Tibon vertaalt zij de Griekse tekst van het Onze Vader. Wat begint als een intellectuele oefening en een esthetische ervaring mondt uit in een mystieke aanraking van God. ‘Ik heb een aanwezigheid gevoeld, persoonlijker, zekerder en meer werkelijk dan die van een menselijk wezen, een aanwezigheid die zowel voor de zintuigen als voor de verbeelding ontoegankelijk was en die vergelijkbaar was met de liefde die zichtbaar wordt in de tederste glimlach van een geliefd wezen.’
In 1940 vluchtte ze uit Parijs naar Marseille. Twee jaar later kwam ze via New York naar Engeland voor deelname aan de strijd tegen Hitler. Daar stierf ze in een sanatorium aan tuberculose.
Pas na haar dood kwam het tot publicatie van de meeste van haar geschriften. ‘Zwaartekracht en genade’ heet het eerste boek in het Nederlands (1954).