Maria Skobstova (* 8 december 1891, Riga – † 31 maart 1945, Ravensbrück)

Maria Skobstova

We moeten niet toestaan dat Christus wordt overschaduwd door regels, gewoontes, tradities, esthetische overwegingen en zelfs niet door vroomheid

Ook wie sigaretten rookt, bier drinkt, twee keer gescheiden is en atheïstische en communistische ideeën heeft gehad, kan een heilige worden. In de Russisch-Orthodoxe kerk tenminste wel, al kostte het enige moeite. Maria Skobstova stierf zeventig jaar geleden in concentratiekamp Ravensbrück. Er zijn vermoedens dat ze vrijwillig de plaats ingenomen had van een andere vrouw. Ze was er terecht gekomen omdat ze in Parijs Joden had geholpen.
Als Liza Pilenko groeide ze op op een landgoed bij de Zwarte Zee. Aanvankelijk was ze een vroom meisje dat het spaarvarken slachtte voor ikonen in een nieuwe kerk. Maar toen haar vader overleed toen ze veertien was werd ze atheïst. Met haar moeder trok ze naar St. Petersburg. Daar werd ze dichteres, in een circuit van radicale intellectuele jongeren. Maar ze vond wel dat die teveel alleen praatten over hun sociale bewustzijn. Ze vond de weg terug naar het geloof van haar jeugd. Ze zag hoe de Christus die bloed had gezweet meer kon betekenen voor de mensheid dan revolutionaire ideeën. En ze mocht theologie gaan studeren aan het Alexander Nevskiklooster, een mannenbolwerk.
Kort na de Revolutie van 1917 was ze even burgemeester van de stad van haar jeugd. Maar de grond werd er te heet onder de voeten. Met haar tweede man Skobstov vluchtte ze naar het Westen om net als veel andere Russen uiteindelijk in Parijs terecht te komen. In de rouw na de dood van een dochtertje voelde ze zich, ondanks de zinloosheid van dit sterven, ´overschaduwd door een onbegrijpelijke Betekenis’. Hierdoor ging ze nog nadrukkelijker op zoek naar een ‘authentiek en gezuiverd leven’. Ze kreeg toestemming van haar man om te scheiden en de kloostergelofte af te leggen en haar bisschop gaf haar ruimte om op een nieuwe manier aan een leefgemeenschap in Parijs gestalte te geven.
Temperamentvol als ze was had ze vaak niet het geduld om de liturgie uit te zitten. Er was veel werk te doen. God was immers vooral te vinden in het aangezicht van de behoeftige naaste, de paupers van Parijs. In haar shabby pij was ze een bekende verschijning in Les Halles om voedsel bij elkaar te scharrelen voor haar maaltijdproject.
Ze was fel anti-nazi. Door de Duitse bezetting werd ze zich er extra van bewust dat ze de naam van een Joodse vrouw als kloosternaam had gekozen. Ze hielp Joden bij het verkrijgen van doopbewijzen of bij hun onderduik of vlucht.
Het was op Stille Zaterdag 1945 dat ze de gaskamer inging. In de verte klonk het geschut van de bevrijders.