Johannes Calvijn (10 juli 1509 Noyon (Fr) – 27 mei 1564 Genève)

‘Wat ik gedaan heb is in feite niets waard en ik smeek u, vergeef me alles wat ik verkeerd deed, maar mocht er iets goeds bij zitten, wil dat dan vasthouden.’
Calvijn
Zijn vijfhonderdste geboortedag in 2009 leverde veel boeken, conferenties, een Calvijnlied en zelfs een glossy op. Nu is het 450 jaar geleden dat hij na een ziekbed overleed. Ook gedenkwaardig. Het gaat tenslotte om de kerkvader van ons calvinisten.
Calvinisten staan bekend als sober, matig, arbeidzaam, onbuigzaam, principieel en als het moet bereid om het conflict aan te gaan. Zelfs Nederlandse rooms-katholieken worden in het buitenland soms wel als calvinistisch gezien. Gedeeltelijk gaan die eigenschappen misschien wel voor Calvijn en zijn leer op. Maar hij is toch vooral de Fransman die gegrepen werd door het Evangelie van Gods vrije genade voor zondige mensen en leefde in diepe eerbied voor de allerhoogste Soevereiniteit alleen. De Reformatie kreeg in hem iemand die goed kon preken én debatteren met tegenstanders buiten en andersdenkenden binnen de beweging. Omdat hij als jurist geschoold was, was hij bovendien geknipt voor de rol om bij te dragen aan regelgeving voor het kerkelijk leven van de protestanten die zich van het ‘juk van Rome’ hadden bevrijd. Aan de leidinggevende kwaliteiten die hij in Straatsburg en Genève ten toon spreidde, danken we typisch ‘gereformeerde’ trekken in het kerkelijk leven, zoals de samenzang van berijmde psalmen en het ambt van gekozen ouderling en diaken naast de predikant.
Deze jurist zag zich vooral als advocaat en getuige van Jezus Christus. Christus spreekt tot ons ‘gekleed in het gewaad van zijn Evangelie’ en Calvijn was niets liever dan Bijbeluitlegger.
De theoloog Calvijn had ondertussen wel een flinke tik meegekregen van het geleerde humanisme van zijn tijd. Daardoor had hij weinig gevoel voor de rituelen en symbolen van de christelijke traditie, minder dan zijn oudere collega-kerkhervormer Maarten Luther. Hij veegde ze van tafel. Niemand die nog piekerde over het gebruik van zalfolie op plechtige momenten na Calvijns woorden over de ‘stinkende adem van de priester die erover heen was gegaan’. Alleen besprenkeling van de hoofdjes van pasgeboren kinderen met water en het delen van (gewoon) brood en wijn kon als sacrament nog door de beugel. Toen in de twintigste eeuw bloemen, paaskaarsen en liturgische kleden de protestantse kerkdienst binnenkwamen moet er in de hemel een hoofd met puntbaardje treurig geschud hebben.
Zo stierf Calvijn dus zonder het ‘sacrament van de stervenden’ te hebben ontvangen. (Na nog een preek tegen bezoekers met de oproep om niets meer te veranderen aan de leer.) Er kwam geen zalving of handoplegging voor een zegening aan te pas. De ‘volharding der heiligen’ is een belangrijk calvinistisch leerstuk. Het woord van Gods genade moet voor een gelovige voldoende houvast zijn. Over stoer geloof gesproken.

Bron: H.J. Selderhuis, Calvijn, een mens, Kampen 2008; J. Calvijn, Institutie