Scheppingsordeningentheologie


‘Hebben we dan twee evangeliën? Een voor mannen en een voor vrouwen?’
Het is een vraag van Marie Dentière, uit de begintijd van de Reformatie, de enige vrouw op het grote Reformatiemonument in Genève naast grootheden als Calvijn en Luther.
Wat is het antwoord van de Gereformeerde Bond als een vrouw te kennen geeft dat ze roeping voelt om de Kerk te dienen als predikant? Die vraag kwam op tafel tijdens het gesprek in het radioprogramma ‘Dit is de dag’ op vrijdag 17 januari 2020 (EO, radio 1). Ds. Elsbeth Grutteke stelde hem. Ze heeft zelf ‘ja’ gezegd tegen het gevoel van roeping en begeleidt een predikante-in-opleiding afkomstig uit de ‘achterban’ van de Gereformeerde Bond.
De voorzitter van de GB, ds. Mensink, kon niet anders zeggen dan dat het niet mag. Vrouwen mogen niet aan het Woord komen. De conclusie moet dus zijn dan dat zij zich dus vergissen in hun roepingsbesef. En dat kerken op een fout spoor zitten als zij desondanks tot het daadwerkelijk beroepen over gaan.
Daarmee lag de vinger op een belangrijke zere plek.

Kunnen vrouwen in de kerk niet voor zichzelf opkomen? Ongetwijfeld.
Hebben zij een manifest of appèl van een paar mannen uit de synode nodig? Nee.
Maar het gaat hier ook om de boodschap die de Kerk uitzendt. Over de dubbelheid van die boodschap. Dat kerken met gespleten tong spreken. Het gaat om de theologie die hierin een rol speelt. En juist in GB-gemeenten hebben de predikanten en heeft de theologie van deze mannen veel gezag. En daarover mag dan wel iets gezegd worden. Uit betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel voor de kerk als geheel.

Het punt is dus dat er in onze kerk een theologie rondwaart die het mensen verhindert om het roepingsgevoel van vrouwen voor een ambt in de kerk te erkennen. Dat is wat het appèl aankaart. En het legt de verantwoordelijkheid voor die theologie bij de belangrijkste dragers en gangmakers van die theologie: de theologen, het Bondsbestuur, de predikanten.

De GB heeft last van een scheppingsordeningentheologie. Die theologie leidt bijna altijd tot conservatieve standpunten op het vlak van menselijke relaties en sociale verhoudingen. Mannen zijn het hoofd van de vrouw. Vrouwen mogen geen leiding geven in de kerk. Homoseksuele relaties mogen hoogstens als er geen geslachtsverkeer aan te pas komt.
Met scheppingsordeningentheologie zou de slavernij waarschijnlijk nooit zijn afgeschaft. Daarmee hadden we waarschijnlijk ook geen vrouwenkiesrecht in de grondwet gekregen (die kwam er zoals bekend alleen door een politieke koehandel waarbij christelijke partijen eindelijk gelijkberechtiging van het bijzonder en openbaar onderwijs ontvingen). Met zulke scheppingsordeningentheologie zou mijn naaste collega waarvan ik morgen (19/1/2020) afscheid neem wegens emeritaat ook in onze kerk nooit predikant hebben mogen worden (vanwege zijn relatie met een man moest de bisschop de deur naar een ambt in zijn eigen kerk voor hem dicht doen). Met zulke theologie werd in Zuid-Afrika een politiek van rassenscheiding op touw gezet en ideologisch goedgepraat.

Ds. René de Reuver, scriba van de synode, vindt dat we respect moeten hebben voor elkaars geweten. Daar ben ik het helemaal mee eens. Over persoonlijke gewetensbeslissingen oordelen we met ons appèl niet. Maar behalve het niveau van de gevoelens hebben we in de kerk het niveau van de theologie. Dat is een vak. En predikanten worden verondersteld dat op academisch werk- en denkniveau te beoefen. Bij de professionaliteit van de theoloog hoort ook de openheid voor het debat en de bereidheid om je argumentaties tegen het licht te houden. Met een terugtrekmanoeuvre op de gewetens smoor je elk debat. En dat is niet goed voor de kerk.

We hebben dus twee evangeliën in de kerk(en). Een met een conservatieve scheppingsordeningentheologie en een zonder (of een veel meer genuanceerde).

Het kan best zijn dat het aan het einde van de eerste eeuw voor de jonge christenheid nodig was om met de bekende redeneringen te komen: over de man die eerst geschapen was en daarna pas de vrouw, over de noodzakelijke onderschikking en zwijgplicht. Misschien was het missionair noodzakelijk om niet al te ver uit de pas te lopen ten opzichte van de patriarchale cultuur van de omgeving (joods en niet-joods).
Maar de huidige missionaire context van de kerk is een tegenovergestelde. Een van gelijkberechtiging en van hypergevoeligheid voor discriminatie als mensen belemmerd worden in het volgen van hun gevoel over hun seksuele identiteit.
Het heeft alles te maken met ‘missionair kerk zijn’ als we in deze context inspiratie en inzicht halen voor onze kerkelijke keuzes uit andere Bijbelteksten dan die uit de tweede helft van de eerste eeuw. Niet uit de zwijgteksten (in 1 Cor. 14 een inlas van latere datum!), maar uit de teksten waarin vrouwen volop mee functioneren in het apostelwerk van Paulus, waarin vrouwen de eerste zegslieden van de verrijzenis van de Heer zijn, waarin vrouwen profetessen zijn die volk en vorst de wacht aanzeggen.
Het gesprek over de vrouw in het ambt moet dus niet alleen maar overgelaten worden aan de gemeenten of aan de bereidwilligheid van vrouwen om al dan niet in verzet te gaan tegen de bestaande cultuur van hun afdeling van de kerk. We hebben in de kerk een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de boodschap die we uitdragen in de samenleving. En dus blijft het gesprek en het debat ook in breder verband noodzakelijk over zaken waarover de meningen grondig uiteenlopen.

18/2/2020