Steven Paas (red.), Het Israëlisme en de plaats van Christus, uitg. Bc-bs, 2017, 327 blz., € 22,50
Steven Paas (1942) is christelijk-gereformeerd theoloog die met deze publicatie opnieuw ten strijde trekt tegen het christenzionisme. Voor dit boek hebben theologen uit orthodox-gereformeerde, Anglicaanse en evangelische kerken in binnen- en buitenland een bijdrage geleverd. Paas zelf schreef een uitvoerig eerste hoofdstuk, prof. Wido van Peursen (VU) een inleiding. Het boek is begin 2018 ook in het Engels verschenen.
Voor lezers bij wie de theologische wind uit een andere hoek waait, is de inzet en de stijl van dit boek wennen. ‘Israëlisme’ is de eigenzinnige term van Paas voor het verschijnsel dat er ‘na Christus’ nog een heel eigen plaats aan Israël – volk, land en godsdienst – in het handelen van God wordt toegekend. Wat hier op de korrel wordt genomen is de theologie van de nog niet vervulde oudtestamentische profetieën over Israël die pas na 1948 met de oprichting van de staat Israël in vervulling zouden zijn gegaan. Het gaat om de theologische kern van dat christenzionisme. Het Israëlisme zet Israël in feite in de plaats waar Christus altijd stond in het christelijk geloof. De terugkeer van joden en hun staatsrechtelijke eigendom van het land der vaderen is theologisch gesproken heilsnoodzakelijk geworden. Zonder Israël geen Koninkrijk van God op aarde, daarom zou het de missie van de Kerk moeten zijn om de wereld tot Israël te bekeren en dit herstel van de natie te bevorderen.
Dit boek gaat minutieus na hoe het zit met die oudtestamentische profetieën en hun vervulling of onvervuldheid. Het maakt het boek dik en omslachtig. Toch groeide al lezend mijn sympathie. Hier wordt het vak bijbelse theologie ouderwets gedegen beoefend. Bijbelse theologie die uitgaat van de eenheid van de Schrift en die de Schrift eerbiedig leest als Stem van de Ene, met respect voor de eigen kleur van de auteurs en met grote aandacht voor de historische context. Steen voor steen wordt zo het Israëlisme ontmanteld. De lezer krijgt stevige lessen nieuwtestamentisch interpreteren van het Oude Testament, naast ook gewoon in beter lezen wat er staat. De landbeloften, de beloftes van een vernieuwing van Israël of van het opnieuw wonen van God te midden van zijn volk in zijn vernieuwde tempel, zijn al in Christus vervuld, of aan hun vervulling begonnen. Jezus is samen met zijn gemeente die ‘tempel’, God wonend onder mensen. Joden en niet-joden vormen daarbij samen Gods volk. En dat breidt zich uit over de hele wereld. De hele aarde is bestemd om ‘hof van Eden’ te worden. De missie van de Kerk is dan om wereldwijd de mensen te winnen om deel te worden van de nieuwe tempelgemeenschap van joden en niet-joden die samen leven in eerbied voor de Eeuwige. Er wordt geen ánder Koninkrijk verwacht dan het Koningschap van Christus, dus niet daarnaast nog een ‘herstel van het koninkrijk van David’. Da Costa in de 19de eeuw en alle christenzionistische uitleggers na hem lezen op dit punt Handelingen 1 niet goed. En om de ‘terugkeer’ vanaf 1880 (en niet pas in 1948) en wat er verder historisch volgde in het land van de Bijbel in bijbelsche schema’s te passen moeten Restaurationisten en Chiliasten of hoe ze ook mogen heten, wel erg veel water in de bijbelse wijn doen. Staat er in dat Oude Testament niet nadrukkelijk en bij herhaling dat ommekeer tot de Heer en zijn geboden de voorwaarde is om te mogen terugkeren? Christenzionisten hebben het helemaal omgedraaid: terugkeer en (met hulp van christenen) terug brengen de Joden gaat vooraf aan hun verhoopte bekering ooit eens wellicht toch tot de Messias. En over de visioenen van Ezechiël of Zacharia 14 worden de bladzijden soms sarcastisch, uit verbazing over het vrome maar ideologische geknutsel met teksten om de contemporaine geschiedenis er in terug te kunnen lezen.
Deze theologen gaan dus door het vuur voor de klassieke christelijke vervullingsgedachte. Jezus Christus is het centrum van Gods openbaring, maatgevend voor de uitleg van het Oude Testament. In het Nieuwe Testament worden de beloftes uit het Oude Testament niet ‘vergeestelijkt’, maar ze worden ‘geuniversaliseerd’. Met deze op zich lelijke term – gebruikt door christen-Palestijnse leerlingen van N.T. Wright en hier door anderen ook overgenomen – wordt aandacht gevraagd voor de manier waarop het Nieuwe Testament heel de taal van het Oude gebruikt om te belichten wat de betekenis is van de verschijning van Christus. Je kunt overal op aarde en ongeacht je etniciteit deel hebben aan datgene wat in het Oude Testament werd toegezegd. ‘De plaats van echte aanbidding is geuniversaliseerd tot elke plaats waar de Geest woont in echte aanbidding’ (95), aldus het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw in Joh.4, een passage die veel wordt aangehaald. Omdat Jezus zelf het Israël van God is geworden – lijfelijk en aards – ‘erft’ hij niet alleen het land, maar de hele aarde als terrein van zijn koningschap. Een andere tekst die herhaaldelijk terugkeert is de zaligspreking uit Mt. 5 waarin Jezus de armen van geest niet het land maar de aarde laat beërven. De tijd van de ‘wederoprichting van alle dingen’ is bij Lucas al lang voor 1948 begonnen, namelijk op Pinksteren (157). Nergens in het NT staat een profetie over een joodse terugkeer uit ballingschap. Laat staan over een herbouw van de tempel.
Sommige uitspraken zijn echt gewaagd, als je oren gewend zijn aan de retoriek van de theologie van de ‘onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël’. Laten Joden maar blij zijn dat God hun speciale oudtestamentische positie niet heeft gehandhaafd, de ‘verbondsoordelen’ geprofeteerd tot de Joden treffen hen dan ook niet in meerdere mate dan andere volken (39). Israël is niet langer hét uitverkoren volk van God waarmee Hij nog bijzondere bedoelingen heeft (10). Het onderscheid tussen Israël en de volken is niet meer theologisch relevant (209 voetnoot). Je hoeft van deze auteurs ook niet eerst in de leerschool bij joodse denkers en joodse schriftgeleerdheid om de Bijbel te kunnen uitleggen: de enige bladzijden over het na-christelijke religieuze jodendom gaan over de verschillende vormgevingen van het messianisme sinds de opkomst van het moderne zionisme. En een beetje joodse feesten gaan vieren in de Kerk of toeristische gemeentereisjes naar Jeruzalem betitelen als ‘pelgrimeren’ kan na lezing van de bijdrage van Theo Pleizier (PTHU) ook niet meer. Als het Avondmaal de belangrijkste ceremoniële praktijk is van de christelijke spiritualiteit, gaat er iets mis met de spirituele focus op Christus als je dit gaat mengen met het joodse Pesach. De Kerk is het joodse volk niet (p. 216). En bij de geografie van diezelfde spiritualiteit hoort dat we de Heer ontmoeten in de lokale gemeente. Reizen naar Jeruzalem brengt niet dichter bij de Heer. Religieus toerisme moeten we niet verwarren met pelgrimage, want de pelgrim naar het Koninkrijk van God zal meer interesse hebben in mensen (Joden én Palestijnen) dan in dode stenen. En over de eschatologie van de christelijke spiritualiteit wil hij vooral benadrukken dat die het probeert uit te houden in de mist van de geschiedenis en géén eenduidig licht heeft over de vraag aan welke kant God staat in allerlei politieke conflicten. Amen.
Aan politiek wordt in dit boek nauwelijks gedaan. Bekommernis over de ernstige schending van mensenrechten en specifiek van de volkerenrechtelijke positie van de Palestijnen ben ik eigenlijk niet expliciet tegengekomen. Over de islam wordt vooral negatief gesproken: moslims zijn verslaafd aan hun slachtofferrol en niet alleen de joden maar de ook Palestijnse christenen hebben niet veel goeds van hen te verwachten (Miller, 204v). Gelukkig brengt de opmerking van Jos Strengholt dan weer evenwicht, dat het jezelf verliezen in eschatologische bespiegelingen ook slecht is voor het zicht op Gods liefde voor de wereld, inclusief het islamitische deel ervan (311). Dat het moderne zionisme een seculiere beweging is en dat de staat Israël een seculiere natiestaat is, wordt wel onderstreept. De restaurationalisten, chiliasten en christenzionisme die er eschatologische chocola van maken zijn niet alleen knutselaars en neo-gnostici maar ook gevaarlijk. Dat ook. ‘De politieke implicaties van het Dispensationalisme zijn enorm’ (200). Sizer legt er de vinger bij dat het christenzionisme niet alleen ideologisch maar ook financieel verbonden is met joodse groeperingen die gevaarlijke plannen hebben met de moslimheiligdommen op de tempelberg (278vv).
Maar deze theologische en spirituele terughoudendheid ten opzichte van grote politieke visioenen is precies wat nu urgent is. Het optreden van Trump en zijn doordenderende pro-Israëlpolitiek waarbij de VS nu zelfs de mensenrechtencommissie van de VN verlaat, laat zien hoe belangrijk zulke theologie is. Trump leunt op een brede christenzionistische achterban, die ook in Nederland de politiek telkens weer aardig weet te gijzelen als het om de Israëlpolitiek gaat. Het is echt belangrijk dat orthodox-protestantse en evangelische theologen en kerken in beweging komen. Zij die in hetzelfde taalveld van heilshistorische theologie zitten kunnen de missie van bestrijding van het politiek verderfelijke christenzionisme beter vervullen dan zij die dat niet zitten. En dat Paas deze koe bij de horens vat maakt dit een belangrijk boek.
Waarin verschilt deze theologie van die van bijvoorbeeld veel sympathisanten van Kairos-Sabeel? Ik kan het misschien illustreren aan de hand van de bijdrage van G.K. Beale. Aan het slot ervan wordt die nogal vermoeiend als hij wil uitleggen dat de fysieke vervulling van de landbeloften in het Nieuwe Testament begint met de lichamelijke opstanding van Christus. Het wordt een gegoochel met de begrippen geestelijk, fysiek en lichamelijk. Ik zou zeggen: wat is er lijfelijker en fysieker dan een historische Jezus van Nazareth die het brood eerlijk verdeelt zodat de hongerige wordt gevoed en die een nieuwe sociale samenhang sticht waarin kinderen weer onbekommerd mogen spelen, vrouwen niet worden onderdrukt en armen niet worden uitgebuit? Authentieke vervullingstheologie kan ook wel met minder stellige grote woorden. En doe mij vooral maar heel veel van wat Theo Pleizier bepleit: ‘ernaar streven in het hier en nu, met aandacht voor het alledaagse en het gewone, recht te zoeken, dienstbaar te zijn en lief te hebben’ (224).
(juni 2018)