‘.. de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt… ‘
*24 april 1533, Dillenburg – † 10 juli 1584, Delft
In februari 1580 was hij in Utrecht en bezocht hij een kerkdienst in de Jacobikerk. Die was twee jaar eerder van beelden en altaren gereinigd. De predikant was ds. Duifhuis: geen strenge calvinist, eerder een libertijn. Oranje vond zijn preek de meest stichtende die hij ooit had gehoord. Een zeldzaam moment van openhartigheid. Later dat jaar werd hij vogelvrij verklaard. Zijn broers waren op een na allemaal al gesneuveld. Zijn oudste zoon was gegijzeld. Het familiebezit was al voor een groot deel geofferd als het niet geroofd was. Hoe vaak was hij niet op onwil en tegenwerking van allerlei steden, statenleden en edelen gestoten als het ging om investering in legers om de Spanjaarden het hoofd te bieden? Verschillende keren moest hij na een militaire of politieke nederlaag weer helemaal van voren af aan beginnen met partijen aan zich te binden. Maar wijken voor Filips II was geen optie. De drukpers was belangrijk voor de propaganda. Het Wilhelmus (1572) was zo’n propagandamiddel, waarschijnlijk een literaire coproductie van mensen uit zijn entourage zoals Datheen, Marnix van Sint Aldegonde en Johan Fruytiers. Maar Willem ‘de Zwijger’ hield als politieke bruggenbouwer zijn kaarten ook vaak tegen de borst, zeker de godsdienstige. Trouwen of laten dopen deed hij nog lang na het begin van de opstand ‘katholiek’. Hij wilde een ruime tolerantie. En de predikanten waarmee hij zich liet omringen waren niet alleen calvinisten van de harde lijn, zoals de Vlaming Petrus Datheen, maar ook gematigde en meer humanistische Hollanders en Hugenoten. Maar godsdienstvrijheid was niet haalbaar, hoogstens individuele gewetensvrijheid. Religievrede werd juist het breekpunt tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Ook zijn Apologie uit 1580 in antwoord op zijn vogelvrijverklaring is geschreven door een hofprediker. Met dit felle pamflet werd het recht van opstand verdedigd. Spanje werd zwart gemaakt. Het eindigde met zijn lijfspreuk ‘Je maintiendrai Nassau’. Ik zal Nassau handhaven. In alles ging het Willem om de eer van zijn familie. Maar zo raakte zijn familie lotsverbonden met ons land en met de strijd van protestanten om hun godsdienst vrij te mogen belijden. Een kogelgat in een Delftse muur herinnert aan de daad die hem tenslotte tot martelaar maakte. ‘Mijn God, ontferm u over mijn ziel en over dit arme volk’ zouden zijn laatste woorden geweest zijn. (2022)
Wij vrouwen moeten heel maken wat de oorlog kapot heeft gemaakt en de slachtoffers helpen hun geloof in de mensheid terug te krijgen
*26 maart 1888, St. Petersburg – † 4 maart 1948 Cambridge, Massachusetts (VS)
Vanwege haar lengte, blauwe ogen en blond haar werd ze ‘de engel van Siberië’ genoemd, maar vooral omdat ze als verpleegster zo toegewijd was aan haar patiënten vol ontberingen. Ze werkte in een kamp van Duitse en Oostenrijke krijgsgevangenen in Siberië, kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Tachtig procent van de krijgsgevangen kwam om van de kou, honger, tyfus en andere kwalen. Na een eerste bezoek in 1915 aan Siberië samen met een vriendin had zij een hulporganisatie opgezet om dit tij te keren. Haar vader was Zweeds militair attaché en later in de rang van generaal de ambassadeur van Zweden in St. Petersburg. Ze had een onderwijsopleiding gevolgd, maar bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was ze vrijwilligster voor het Rode Kruis geworden. Ook na de Russische Revolutie van 1917 bleef ze haar werk doen, ondanks een verbod van de autoriteiten. Het leverde haar een arrestatie op wegens spionage. Ze werd zelfs ter dood veroordeeld. Maar dit vonnis werd niet uitgevoerd en ze werd vrijgelaten. Ze schreef een boek over haar ervaringen, emigreerde naar Duitsland en zette zich in voor oorlogswezen en teruggekeerde krijgsgevangenen. Ze maakte een succesvolle tournee door de Verenigde Staten om fondsen te werven. In Duitsland kocht ze onder andere een molen met landerijen, voor resocialisatie. Het kwam bij de gierende inflatie in de twintiger jaren goed uit dat er voedsel verbouwd werd. In 1929 trouwde ze en in 1933 vertrok ze vanwege het werk van haar man met hem naar de VS. Ook daar konden Duitse immigranten, vaak op de vlucht, op haar grote inzet en praktische steun rekenen. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog begon ze aan fondsenwerving voor hongerende vrouwen en kinderen in Duitsland. Ze is herhaaldelijk voorgedragen voor de Nobelprijs voor de vrede en kreeg talloze eerbewijzen. De theoloog Paul Tillich schreef over haar: ‘Het is een kostbaar geschenk om een mens te ontmoeten waarin de liefde – en dus God – zich zo overweldigend openbaart. Haar leven was het onweerlegbare bewijs voor de waarheid dat liefde de meest volmaakte zijnsmacht is, ook in een van de donkerste, meest vernietigende en gruwelijkste eeuwen sinds het begin van de mensheid.’ (2022)
Het Christendom zal de slaven vrij maken. Aan het Evangelie zullen zij eens hunne emancipatie te danken hebben!
*14 juli 1812, Deventer – † 10 februari 1879, Den Haag
De wens dat christenen voorop zouden lopen bij de afschaffing van de slavernij was bij baron W.R. van Hoëvell de vader van de gedachte. Al vanaf de jaren ’40 van de negentiende eeuw werd die afschaffing ook in ons land van allerlei kanten bepleit, door voormannen van het Réveil evengoed als door Jan Schenkman van ‘het Nut’ die in 1850 in een kinderboek de zwarte man promoveerde tot beschaafde hulp van Sint-Nicolaas. Maar verschil in beginselen bleek regelmatig een sta in de weg om samen tot actie te komen. Er kwam meer druk toen baron W.R. van Hoëvell in de Tweede Kamer kwam. Gepromoveerd theoloog, opgegroeid in Delfzijl, opgeleid in Groningen, uit Nederlands-Indië teruggekomen. Als predikant in Batavia had hij toehoorders getrokken met geweldige preken, nieuwe kerken gesticht, de zending bevorderd en allerlei wetenschappelijk onderzoek op touw gezet. Hij was daar ook al gaan ijveren voor de afschaffing van de inheemse slavernij en voor verzachting van de druk van het cultuurstelsel op de Javaan en voor zaken als de vrijheid van drukpers en onderwijs aan de Javanen. In het politiek onrustige jaar 1848 kreeg hij een rel in de schoenen geschoven. Waarop hij besloot de strijd naar Nederland te verleggen. In zijn tweedelige boek ‘Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet’ uit 1854 nam hij ook de slavernij in Suriname op de korrel. Het is een mengeling van reisverslag, essay, rapportages, verhalend proza, pamflet. ‘Suriname is een donkere bladzijde in de geschiedenis van Nederland en vernedert en onteert het tegenwoordige geslacht, omdat het de schandelijke erfenis zijner vaderen, de gevloekte slavernij, niet opheft en vernietigt!’ Zijn verhalen en brochures kunnen gelden als voorloper van Multatuli’s ‘Max Havelaar’ (1859). De minister van Koloniën had een lastige opposant aan de parlementariër met kennis uit de eerste hand. Van Hoëvell bepleitte ‘ethische politiek’. Nederland moest de welvaart uit de Koloniën niet over de ruggen van de inlanders willen verwerven, maar liever van hun ontwikkeling voordeel verwachten. In 1859 eindigde de slavernij in de Oost en in 1863 in de West. Maar ‘de geachte spreker uit Almelo’ (zijn kiesdistrict) werd door Thorbecke weggepromoveerd naar de Raad van State. Zo kon van Hoëvell zich niet meer in het publieke debat laten horen. ‘Een idealist, die de ernstigste zaken nooit in het donkere, stroeve kleed van het puritanisme kon omvatten. Zijn blik werd steeds getroffen door de lichtzijde der menschen’.
Christus arbeidt onophoudelijk universeel aan Zijn mensheid, zonder Zich ooit te storen aan menselijke stelsels of grenzen
*31 augustus 1880, Den Haag – † 28 november 1962, Apeldoorn
Vijftig jaar was ze koningin. Als enig kind groeide ze op in een paleiselijke ‘kooisfeer’. Na een speciale privé-opleiding onder regie van moeder en regentes Emma moest ze als achttienjarige haar overleden vader opvolgen. Ze werd een markante en martiale majesteit. De oorlogskoningin die vijf jaar lang vanuit London haar ‘landgenoten’ moed insprak, was graag ook generaal geweest. ‘Eenzaam maar niet alleen’ (1961) is haar religieuze autobiografie. Zonder details over publieke optredens en politiek-staatkundige bemoeienissen wilde ze een geloofsgetuigenis geven. Ze neemt de lezer mee in haar gevoel van besturing van de geschiedenis door een hoge Wijsheid. Als een van de mensen door Haar (!) gezonden om het goddelijk beleid ten uitvoer te brengen, wilde ze aan die leiding gehoorzaam zijn. In haar geloof neemt Christus een bijzondere positie in. In haar jonge jaren was zijn betekenis mistig voor haar. Duidelijkheid groeide niet door de catechese, maar ‘langs de weg van het met Hem leven’. Je voelt ook de invloed van haar diepgelovige moeder Emma. Ze koos de Haagse dominee Gerritsen voor de doop van Juliana (‘vandaag gaan wij Juliana begraven’): een positief gebaar naar gematigd orthodox protestantisme. Maar de richtingenstrijd in de kerken was aan haar niet besteed. Ze stak er persoonlijk een stokje voor dat ‘scheurmaker’ Abraham Kuyper voor de tweede keer premier zou worden. Ook later bemoeide ze zich vaak stevig met de kabinetsformatie. Ze voelde zich sterk aangetrokken tot spraakmakende predikers uit evangelische stromingen zoals de Zwitser Frank Thomas en ‘de grijze Baptist uit Parijs’ Ruben Saillens, maar ook tot de Indische ‘christen-apostel’ Sadu Soendhar Singh. Ook gaf ze blijk van grote sympathie voor de internationale zendingsbeweging en de groeiende oecumenische samenwerking van kerken. Die mondde uit in de oprichting van de Wereldraad van Kerken in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, in het jaar van haar aftreden en van de souvereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië. De moeite die ze moest doen om schandalen te voorkomen over het overspelige gedrag van haar man prins Hendrik noemt ze niet. Haar uitvaart was juist geheel zoals in 1934 die van hem was geweest: in het wit. Op de kist lag een Bijbel opengeslagen bij Johannes 17, het ‘hogepriesterlijke gebed’ van Christus om eenheid van al de zijnen. Er werden vooral paasliederen gezongen. De opname van deze uitvaart werd de eerste grote live-uitzending op de Nederlandse tv. Mijn ouders huurden een toestel en zo werd dit mijn oudste tv-herinnering. (2022)
Ik ben een kind, Van God bemind En tot geluk geschapen. Zijn liefde is groot; ’k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te slapen.
*8 augustus 1746, Gouda – † 2 april 1803, ’s-Gravenhage
Hiëronymus van Alphen is vooral bekend van zijn kindergedichten. ‘Jantje zag eens pruimen hangen/ o! als eieren zo groot’ is de bekende eerste regel van het gedicht De Pruimeboom (1779). Door hun simpele opzet met eenvoudige en strakke rijmschema’s konden zijn gedichten gemakkelijk uit het hoofd geleerd worden. Ze zijn vaak uit het oogpunt van het kind geschreven. Deugden als gehoorzaamheid, bescheidenheid en eerbied voor de ouders en voor God moesten spelenderwijs worden aangeleerd. ‘Mijn leren is spelen, mijn spelen is leren. En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’ En ‘het is een vriend die je je feilen toont’. Nu vinden we de gedichten te braaf, maar in de achttiende eeuw waren ze in hun kindvriendelijkheid vooruitstrevend. Hier begint de Nederlandse kinderliteratuur. Van Alphens bundeltjes zijn veelvuldig herdrukt en ook vertaald in het Frans, Duits, Engels, Fries en Maleis. Na het vroege overlijden van zijn vader, schepen in Gouda, verhuisde hij met zijn moeder naar Utrecht. Daar studeerde hij rechten en letteren toen hij met andere vrienden na het overlijden van een vriend een religieuze bekering doormaakte. Hij begon zijn gevoelens in poëzie te uiten. De gedichten sloegen aan. In 1783 publiceerde hij in dagboekvorm zijn godsdienstige overpeinzingen. In latere bundels poëzie voor volwassenen gaf hij ook uitdrukking aan zijn rouw en de troost die hij ondervond. Dat viel niet bij iedereen in goede aarde, want in een gedicht liet hij nogal onprotestants zijn overleden vrouw bij Jezus pleiten voor troostengelen voor haar gezin op aarde. Hij liet de kritiek langs zich afglijden. Van Alphen was belezen en beheerste zeven talen. Na een betrekking als advocaat in Utrecht werd hij in 1789 stadspensionaris van Leiden en in 1793 thesaurier-generaal (minister van Financiën) van de Republiek. Toen de Republiek in 1795 ineenstortte legde Van Alphen als overtuigd orangist zijn functie neer. Hij verloor in deze jaren twee zoons, een kleinzoon en een schoondochter. Zijn tweede vrouw en een dochter kwamen in 1807 om bij de grote Leidse buskruitramp. Net als zijn jongere tijdgenoot Bilderdijk werd hij wel gezien als voorloper van het godsdienstig Réveil in de volgende generatie. De dichter Willem Wilmink waardeerde zijn verre voorganger vanwege de breuk met een pedagogie die vooral de ‘inklevende verdorvenheid’ wilde inprenten. Het Godsbeeld werd een stuk vriendelijker! (2022)
Mahatma Gandhi (2 oktober 1869, Porbandar, India – 30 januari 1948, New Delhi, India) verdient het dat zijn 75ste sterfdag herdacht wordt.
Een wonderlijk mens, deze kleine magere man. Levenslang fanatiek vegetariër en aanhanger van natuurgeneeswijzen. Afkerig van moderne westerse technologie, al bracht hij zijn halve leven in treinen door als hij niet gevangen zit. Probeerde de Engelse textielindustrie te beconcurreren door iedereen aan het handmatig spinnen te zetten en zat waarheen hij ook reisde zelf dagelijks minstens een uur achter het spinnewiel, halfnaakt in zijn eeuwige dhoti sinds hij ook de westerse kledij had afgezworen. Altijd een blinde vlek gehouden voor zijn aandeel als veeleisende autoritaire vader in de ontsporing van zijn oudste zoon. Wilde als oude man het nichtje dat hem verzorgde bij zich laten slapen om samen te demonstreren dat ze aan hun seksuele passies ontstegen waren. In bijna alles obsessief.
Maar bovenal de man van absolute geweldloosheid als de weg bij uitstek waarmee belangrijke veranderingen kunnen worden afgedwongen, grote sociale tegenstellingen kunnen worden overbrugd, uitbarstingen van geweld kunnen worden gedempt en voorkomen. De grote inspirator van iemand als Martin Luther King en daarmee van grote geweldloze bewegingen voor burgerrechten. En tot zijn laatste adem in zijn optreden gedragen door een religieuze toewijding en gedrevenheid. Voor alles was hij de geestelijk leider van een van de grootste volkeren op aarde.
Niet fraai voor onze eigen geschiedenis: zijn kwaliteiten als leider ontdekte en ontwikkelde hij in Zuid-Afrika in gevecht tegen blank racisme en suprematie, met tegenover zich de voormalige generaal van de Boeren en vervolgens Britse gouverneur met Nederlandse voorouders Jan Smuts (1870-1950). ‘Dankzij’ Smuts die geen duimbreed toegaf, ontwikkelde Gandhi de praktijk van satyagraha en ahimsa: geweldloos burgerprotest met stakingen, een mars en bereidheid om gevangenisstraffen uit te zitten. Op het perron van het station van Pietermaritzburg wordt nog altijd de plek aangewezen waar Gandhi uit de trein was gezet omdat hij zich niet hield aan de bordjes die plaatsen alleen voor blanken reserveerden. In Zuid-Afrika stichtte Gandhi ook al een ashram, een woon- en werkgemeenschap, waar ook zijn tijdschrift werd uitgegeven. Voor de discriminatie van de zwarte – inheemse! – bevolking had hij totaal nog geen oog.
Bij zijn terugkeer naar India in 1915 genoot hij al een enorme belangstelling en populariteit. Hij kreeg de eretitel Mahatma, ‘grote ziel’, en werd al snel het boegbeeld van het verzet tegen het Britse regiment en van de grote Congrespartij. De advocaat werd levenslang pleitbezorger van de eenwording van het enorme land op basis van godsdienstige tolerantie en geloof in de waarde van de eigen cultuur. Zo probeerde hij bijvoorbeeld een brug te slaan tussen de moslim- en hindoegemeenschappen door na de val van het Turkse rijk hartstochtelijk (maar tevergeefs) mee te ijveren voor het behoud van het Turkse kalifaat.
Hij streefde een hervorming van het kastenstelsel na, waarbij de verschillende kasten zich niet meer boven elkaar verheffen, maar alleen ‘horizontaal’ in respect naast elkaar blijven bestaan. In zijn eigen ashram werd op voet van gelijkheid geleefd. Volstrekte solidair met de armsten, de ‘onaanraakbaren’ die hij ‘kinderen van God’ noemde, zag hij zich – vooral ook dankzij het optreden van de radicale Amedkar – gedwongen om tenslotte het hele kastenstelsel te bestrijden. Zoals ook zijn behandeling van vrouwen steeds meer op basis van gelijkwaardigheid plaatsvond. Al bleef hij onverbiddelijk vasthouden aan de eenmaal gemaakte keuze voor een celibatair leven binnen zijn huwelijk – nog zo’n merkwaardige obsessieve trek: zijn negatieve waardering van seks. (In andere ashrams in India zal later een andere boodschap klinken!)
Het Hindoeïsme moest in elk geval ook hervormd worden. Tekenend is dat hij zijn hele leven haast nooit in een tempel kwam, of het moest zijn om demonstratief de openstelling voor alle kasten mee te vieren. Hij reist voor die hervorming stad en steeds meer ook land af, met een missie die zich verbreedt naar integrale dorpsverbetering. En ondertussen beantwoordt hij duizenden brieven over alle mogelijke vragen die men de Mahatma (‘grote ziel’) voorlegt.
Diep geworteld in Hindhoe tradities en overtuigingen en een groot kenner van de Baghavad Ghita, verbond hij zijn religieuze opvattingen met die van andere godsdiensten, in het bijzonder met de Bergrede uit de Bijbel. Gandhi hield een dagelijks gebedsuur met teksten en liederen uit verschillende godsdienstige tradities, ook de islam. En wekelijks hield hij ook een stiltedag zonder activiteiten, hoogstens dat hij zijn oor te luisteren legt voor verhalen die niet kunnen wachten. Bijna al zijn hongerstakingen – die hij wonderbaarlijk overleefde, menige Brit dacht dat er dan dus wel gesmokkeld moest zijn met glucose – waren gericht op het uitzuiveren van wanpraktijken in zijn eigen gemeenschap of zijn achterban.
Zijn vele acties om meer rechten en meer politieke zelfstandigheid af te dwingen – waarvan de beroemde Zoutmars tegen de belasting op het zout maar een klein voorbeeld is – brachten hem veelvuldig achter slot en grendel. Wat was Churchill een racistische hork, evenals zijn klonen in het bestuur van India het vaak waren! De Tweede Wereldoorlog bracht Gandhi grotendeels opgesloten in een paleis door. Of de gruwelijke ernst van het nazidom (ver weg) en ook de wreedheid en de omvang van de Japanse terreur (dichtbij) wel helemaal tot hem doordrong? Zijn uitlatingen over de passiviteit van de joden tegenover Hitler zijn om begrijpelijke redenen omstreden. Helemaal afwijzend stond ook Gandhi niet tegenover leger en politie als organen van een staat. In de Boerenoorlog had hij dienst genomen in het Britse leger — als hospitaalsoldaat.
Een indrukwekkend getuigenis van de kracht van geweldloos verzet werd door Gandhi geleverd rond de tijd dat de Britten gingen vertrekken van het Aziatische subcontinent. Het was al duidelijk dat het land in tweeën zou uiteenvallen. Naast India werd een staat voor moslims in het leven geroepen: Oost- en West-Pakistan. Het uiteengaan ging met veel etnisch-godsdienstig geweld gepaard. Hij had zich hier nu juist levenslang tegen verzet. Terwijl de moslimliga en in het bijzonder Jinnah hem al decennialang wegzette als ‘hindoeleider’ had zich altijd opgeworpen als pleitbezorger van een gemengde samenleving. Maar juist op het moment dat de onderhandelingen over de naderende staatkundige zelfstandigheid tot een climax komen en men hem in New Delhi bij de onderhandelingen wil hebben, vertrekt hij naar de brandhaarden van oplaaiend etnisch geweld om zich daar tussen de mensen te vestigen. Met een hongerstaking dwingt hij – intussen tegen de 80 – in Calcutta bij de plaatselijke leiders een einde aan het geweld af. Hij wil dan naar de Punjaab, maar de noodzaak om ook Delhi met een hongerstaking te pacificeren houdt hem daarvan af. Het is echt aan deze inzet van Gandhi te danken dat er in India decennialang een veel toleranter cultureel-godsdienstig klimaat heerste dan in de nieuwe buurstaat.
Hoezeer ook Hindoes geradicaliseerd waren bleek toen hij door zo’n extremistische Hindoe werd vermoord. Tijdens een gebedsuur.
Jezus was zeker één van zijn grote voorbeelden. Het was door de lectuur van Tolstoj dat hij oog gekregen had voor de Bergrede als sleutel voor de boodschap van Jezus, het Nieuwe Testament en heel de Bijbel. Op trektocht door Bengalen las hij op kerstmis 1946 in zijn openbare gebedsuur 1 Korinthiërs 13 over de macht van de liefde! Zijn hongerstakingen waren vormen van plaatsvervangend lijden en boetedoening voor misdragingen van anderen. Hij wierp als het moest het vege lijf in de strijd. En altijd betoonde hij een ongelooflijk respect voor de persoon van zijn tegenstander, steeds op zoek ook naar de dialoog, hoe akelig diens gedrag en diens opvattingen ook waren! Menig christen in de twintigste eeuw kreeg door Gandhi’s optreden een frisse kijk op Jezus, en het heeft ook de wetenschappelijke kijk op de historische Jezus beïnvloed. Precies wat hij hoopte: dat aanhangers van andere godsdiensten dieper zouden gaan putten uit hun eigen bronnen, om Waarheid te ontdekken en die te praktiseren. En dan kun je rustig laten liggen wat je niet in praktijk kunt brengen omdat het geen Waarheid is. Wie tot God komt, gaat God – of het goddelijke, of hoe je het noemt, in Gandhi’s eigen idioom ‘Ram(a)’ – in elk ander mens, elke man of vrouw, zien, en proberen te blijven zien. En dan slaat juist godsdienst dan een brug tussen godsdiensten en tussen godsdienstige en niet-godsdienstige mensen. Godsdienst, gepraktiseerd met verstand, is naastenliefde, gebaseerd op een diep besef van waardigheid, en leidt tot vrede.
Hoe gaan we om met zijn erfenis? Met gebroken geweren kan de Russische verovering van Oekraïne niet gestuit worden. Maar het gevaar van een eenzijdige focus op militair geweld om conflicten te beslechten blijft zonneklaar. Zoals het ook helder is dat Modhi met zijn hameren op de hindoeïstische identiteit van India de religieus-etnische onverdraagzaamheid aanwakkert en de erfenis van Gandhi verkwanselt. Waar zijn in ons land de Gandhi’s die zich fysiek tussen de conflicterende partijen werpen om vreedzaam overleg en wederzijds respect af te dwingen, als polarisatie hoogtij viert en we vergeten dat we in onze strijd om van de ander te winnen, juist de ander verliezen? Een van de vele plekken waar het belang van Gandhi op een tragische manier oplicht is wel Palestina. De afloop van het Britse bestuur van het mandaatgebied Palestina was even dramatisch en gewelddadig als die op het Aziatische subcontinent. De religieus-etnische tegenstellingen liepen even hoog op, de ‘democratische’ staten die deze dekolonisatie opleverden, hebben een vergelijkbare etnische grondslag, met een even ‘duurzaam’ conflict met de ander waarmee de staat niet werd gedeeld. Met dit verschil dat de Palestijnen geen Pakistan of Bangladesh werd gegund. Gandhi liet zien dat het anders had gekund en anders had moeten aflopen.
De voor Gandhi belangrijkste tekst uit de Bhagavad Ghita (hoofdstuk 2 vers 62 en 63) was:
Wanneer men in de voorwerpen van de zintuigen verdiept raakt, ontwikkelt men gehechtheid. Hechting leidt tot begeerte, en uit begeerte ontstaat vrees. Vrees maakt het oordeel mistig, wat resulteert in verwarring van het denken. Als het denken verward raakt, verdwaalt het verstand. En als het verstand verdwaald raakt, gaat men te gronde.
Als we ons eens bleven oefenen in onthechting …
Harmen Jansen
(met dank aan de tweedelige biografie van Ramachandra Guha)
Waar de rechtspraak te kort schiet, begint het geweld
Op wel vier plaatsen staat een boekenkist waarmee Hugo de Groot ontsnapt zou zijn uit Slot Loevestein. De grote Nederlandse rechtsgeleerde had in 1618 levenslang gekregen omdat hij remonstrant was en medestander van Johan van Oldebarneveldt in het conflict met prins Maurits over de politiek van de Staten van Holland.
De Groot geldt als de grondlegger van het internationale zeerecht en van het volkerenrecht. Dat hij de vrije toegankelijkheid van de oceanen verdedigde had wel een dubieuze achtergrond. Hollanders hadden een rijk beladen Portugese koopvaarder buitgemaakt en dat moest worden gerechtvaardigd. Zijn belangrijkste werk was hij in Loevestein begonnen te schrijven: Het recht van oorlog en vrede. Het geeft vijf bepalingen over een rechtvaardige oorlog die nog steeds internationale rechtskracht hebben. Nieuw was zijn redeneren vanuit het natuurrecht. Je moet de regels over de beste manier van samenleven beredeneren ‘alsof God niet bestaat’, dan zijn ze voor iedereen overtuigend. Gaf hij zo ook de Republiek een steuntje in de rug in de oorlog met Spanje?
Hij was afkomstig uit belangrijke families die al eeuwen de dienst uitmaakten in steden als Delft. In een van zijn historische werken verheerlijkt hij de Batavieren. Maar ‘het Delfts orakel’ was vooral een wonderkind dat van jongs wilde uitblinken met slimme boeken, een geleerde in de geest van Erasmus.
Na zijn ontsnapping in 1621 kwam hij in Zweedse overheidsdienst. Heel diplomatiek was hij niet. Wel een groot schrijver. Hij leverde vertalingen van Griekse poëzie in Latijn. Zijn eigen theaterstukken over Adam en Jozef in ballingschap werden door Vondel bewerkt in het Nederlands. Hij schreef ook theologisch werk. Zijn Bewijs van den waren godsdienst uit 1622 werd eeuwenlang in veel talen gedrukt en gelezen. Het boek op rijm was bedoeld als ruggesteun voor zeelieden die in contact kwamen met andersgelovigen en ongelovigen. Het christelijk geloof is waar volgens De Groot omdat het gebaseerd is op het onweerlegbare feit van de opstanding van Christus. Hij werd ook voorloper van de moderne bijbelwetenschap. In een paar dikke delen met aantekeningen bij de Bijbel benadert hij als een van de eersten de Bijbel als menselijke literatuur. Kennis van de oudheid moet licht werpen op de bedoelingen van de auteurs.
De Groot bepleitte steeds de maximalisering van het vreedzaam samenleven van verschillende godsdienstige stromingen in één land en van de verschillende volkeren op de wereld. Hij bestreed dat de paus de antichrist was en hij vond dat christenen hun dogmatische verschillen moesten relativeren en stoppen met kerkscheuringen. Als dat typisch Hollands is dan is het niet verkeerd om Hollander te zijn.
Geweld met geweld beantwoorden vermenigvuldigt geweld en voegt diepere duisternis toe aan een nacht die al van sterren beroofd is. Duisternis kan geen duisternis verdrijven, alleen licht kan dat. Haat kan geen haat verdrijven, alleen liefde kan dat.
Vijftig jaar geleden maakte een schot op het balkon van een hotel een einde aan zijn leven. Vijf jaar eerder, op 28 augustus 1963, had hij de beroemdste preek van de twintigste eeuw gehouden en misschien wel van alle eeuwen sinds de Bergrede. De tweehonderdduizend toehoorders waren merendeels zwart. Maar dankzij radio en tv bereikten de woorden miljoenen anderen. Op weg naar het podium fluisterde de gospelzangeres Mahalia Jackson hem in ‘vertel ze over de droom’. In de taal van psalmen en profeten en in de beelden van vrome visioenen over de hemel schilderde hij de droom van heuvels van staten als Georgia en Alabama waar blank en zwart hand in hand zouden gaan. Eens op een dag. De vraag was niet of er een einde zou komen aan de discriminatie, maar door wie en langs welke weg. King bracht de Amerikaanse vrijheidsdroom op diepte door deze onlosmakelijk te verbinden met de eis van gelijke burgerrechten, ongeacht ras en kleur. Het verlangen van de oude negro spiritual ‘Free at last’ was met de formele afschaffing van de slavernij, een eeuw eerder, nog lang niet vervuld. Met de gedrevenheid van de zwarte opwekkingspredikers en begiftigd met een groot leiderschapscharisma wist hij honderdduizenden in beweging te brengen. De lange marsen hadden ook een diepe symbolische betekenis. Het is een lange weg door de geschiedenis om de vervulling van Gods droom te bereiken. Ook na de verwerving van stemrecht (1965) moesten er nog heel wat stappen volgen.
King bleef onvermoeibaar geweldloosheid bepleiten in het verzet tegen discriminatie, armoede en ander onrecht, ook toen successen uit bleven en anderen meenden dat het gebruik van geweld onvermijdelijk werd. Zo zette hij het werk van Gandhi voort. Hij verbond de strijd voor gelijke burgerrechten van zwart en blank in de VS met de strijd van volken in Afrika tegen koloniale overheersing en het verzet tegen de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. En hij was van meet af aan tegenstander van het militaire optreden van de VS in Vietnam.
Met instemming van het Witte Huis werd hij afgeluisterd en bespioneerd. Diverse keren zat hij gevangen. Ooit was hij al neergestoken voordat de kogel van een blanke man een einde aan zijn leven maakte. Zo Heer, zo dienaar.
We gaan de eeuwige vreugde van de Heer binnen als we in onze levensdagen met vaste hoop de vermaningen van onze geestelijke vaders opvolgen en als God zelf steeds de belangrijkste grond van onze vreugde is
Was de bard Bernlef echt blind toen hij door Liudgers handoplegging genas, zich bekeerde en zijn evangelist werd? Misschien moeten we die blindheid zoals in veel heiligenlevens symbolisch zien. Liudger staat te boek als onze eerste eigen missionaris en eerste Friese heilige. Scholen en parochies dragen zijn naam. Hier stichtte hij mogelijk de eerste kerken. Het gebied ten oosten van de Lauwers was niet Liudgers eerste missiegebied. Daarvoor was hij werkzaam geweest onder de Friezen tussen Stavoren en Dokkum. Maar beide keren werd hij na een opstand weer verdreven. Hij behoorde tot de Friese elite die nauw verbonden was met de Frankische vorsten. Kerstening en onderwerping aan het Frankische rijk gingen nauw samen. Karel de Grote had Liudger persoonlijk benoemd tot leider van de missie in de vijf gouwen ten oosten van de Lauwers en later tot eerste bisschop van Munster. Zodoende was Liudger nauw betrokken bij de opsplitsing van het voormalige Friese rijk en de verdeling over verschillende bisdommen: verdeel-en-heers!
Liudgers ouders Thiadgrim en Liafburg kwamen uit families die al in de tijd van Willibrord waren gekerstend. In zijn jeugd maakte de moord van Bonifatius bij Dokkum indruk. Hij volgde toen al onderwijs op de pas gestichte abdijschool van Gregorius in Utrecht, leerling en medewerker van Bonifatius. Vervolgopleiding kreeg hij in het Britse York. Zijn eerste opdracht als priester betrof het herstel van de kerk van Lebuïnus in Deventer. Na de eerste teleurstelling met de Friezen was hij naar de paus en het klooster Monte Cassino vertrokken. Toen Karel hem daar weghaalde voor missiewerk in de pas veroverde gebieden nam Liudger behalve boeken ook relikwieën mee. Zijn werk onder de Saksen met kloosterstichtingen in het Westfaalse Werden en Munster was succesvoller dan in het hoge noorden. Allerlei familieleden profiteerden mee met hoge kerkelijke posten.
Zijn enige overgeleverde geschrift is een levensbeschrijving van zijn leermeester Gregorius. De tekst in het Latijn volgt het gangbare patroon van heiligenlevens. Liudger staat vooral te boek als een man van studie en onderwijs. Je proeft mooi dat hij geschoold is in de Bijbel en in de spiritualiteit van de christelijke traditie. Zonder opsmuk met mirakelverhalen getuigt hij van dankbaarheid en bewondering voor Gregorius en Bonifatius. Hij tekent Gregorius als een oprecht gelovige abt met vaderlijke zorg voor de toevertrouwde leerlingen en een bewonderenswaardige vergevingsgezindheid, zonder gehechtheid aan goud en bezit maar wel vol bekommernis voor de armen. De oudst bewaarde tekst van een geboren Fries gaat zo over waarden die er nog altijd toe doen! Je bent blind als je het niet ziet.
De schepping van de wereld is niet alleen een proces van God naar de mensheid. God verwacht nieuwheid van de mensheid; God verwacht de werken van menselijke vrijheid
In het tsaristische Rusland van voor de Revolutie van 1917 was hij een marxist. Daarna was hij een christelijk filosoof. Beide keuzes leverden hem verbanningen op. In 1897 kreeg hij van de tsaar drie jaar Noord-Rusland en in 1917 scheelde het niet veel of hij was naar Siberië gestuurd wegens ‘blasfemie’. De Revolutie redde hem toen. Maar vervolgens had hij hevige kritiek op het totalitaire karakter van de nieuwe staat. Waar bleef de vrijheid van het individu? Zijn eigen Vrije Akademie voor geestelijke cultuur was in Moskou geen lang leven beschoren. Hij werd beschuldigd van ondermijning van de staat en gearresteerd. Maar zijn ondervrager trakteerde hij op een stevige les over de morele en religieuze principes waarom hij geen lid van de Partij werd. Hij kwam vrij maar moest het land uit. Zoals zoveel andere Russische kunstenaars en geleerden kwam hij in Parijs terecht. Hij kreeg daar in 1922 een aanstelling.
Berdjajev was een van de belangrijkste Russische christelijke denkers van zijn tijd. Vooral via boeken oefende hij grote invloed uit, ook al maakte de ‘rebelse profeet’ het zijn lezers niet gemakkelijk met zijn onverwachte gedachtesprongen. Hij legde grote nadruk op de menselijke creativiteit. ‘Waarachtig leven is creativiteit, niet ontwikkeling’. Zonde was in zijn ogen niet zozeer ongehoorzaamheid aan de wil van God, maar een staat van incompleetheid, verdeeldheid en slavernij. Niet minder dan zijn communistische tegenvoeters zag hij een bijzondere roeping weggelegd voor het Russische volk om bij te dragen aan de vernieuwing van de mensheid. Alleen lag in zijn ogen die roeping op een ander terrein! Terwijl in Rusland kerken werden verwoest, verwaarloosd of omgebouwd tot musea, elk godsdienstonderricht onder de 18 jaar werd verboden, en de geestelijken onder staatstoezicht werden geplaatst, zag Berdjajev juist een leidende rol weggelegd voor het orthodoxe geloof. Maar ten opzichte van de Russische Orthodoxe Kerk noemde hij zich anti-clericaal.
Berdjajev vroeg hij aandacht voor de oude leer van de ‘alverzoening’. Het geloof in een universele verlossing moest niet als ketterij worden bestreden, maar juist in een nieuw jasje gestoken worden. Berdjajev verwachtte niets van utopische heilsstaten en machtige partijleiders. Des te meer hoopte hij op de ‘transfiguratie’ van het leven die Pasen verkondigt. Wat hem betreft was elke uiting van creativiteit waarin we uit de zwaarte van het leven uitbreken al een uiting van die transfiguratie. We krijgen een glimp van een andere wereld.
Félix Varela y Morales was een Cubaans priester, schrijver, filosoof en politicus. Als ‘pastor van tolerantie’ in New York heeft hij een grote bijdrage geleverd aan de integratie van verschillende minderheden en hun gelijkberechtiging. Hij was een belangrijke schakel in de ontwikkeling van katholiek sociaal denken dat de moderne democratie omarmde toen dat nog niet vanzelfsprekend was, een moreel baken.
Hij werd opgevoed door zijn grootvader, militair gouverneur van Florida, toen net als Cuba nog Spaans bezit. Félix wilde geen militair worden, maar geestelijke. Al snel na zijn studie in Havana werd hij daar professor en gewijd tot priester. Veel leidinggevende Cubanen roemden hem later als hun belangrijkste docent: ‘iemand die je leerde denken’. Hij was van vele markten thuis en gaf onderwijs in filosofie, chemie, natuurkunde, muziek en theologie. Hij vond dat vrouwen hetzelfde onderwijs als mannen moeten kunnen genieten. In 1821 werd hij voor Cuba naar de Cortes in Madrid afgevaardigd, het Spaanse parlement. Hij bepleitte daar de onafhankelijkheid van Latijns-Amerika en de afschaffing van de slavernij. Maar na de Franse invasie van 1823 onderdrukte de nieuwe koning alle oppositie. Varela wist via Gibraltar naar New York te ontsnappen. Hij werd bij verstek ter dood veroordeeld.
De Cubaanse balling richtte een Spaanse krant op. In New York kreeg hij een parochie in het Ierse deel. Hij stichtte kerken en scholen en leerde behalve Engels ook Iers. Er kwam een overweldigende immigratiestroom vanuit Ierland op gang om de armoede te ontvluchten en hij wilde goed met zijn parochianen kunnen communiceren. Katholieken in New York hadden veel last van gewelddadige intimidatie. En Ieren in het bijzonder werden niet erg enthousiast ontvangen. In Varela hadden ze een sterk pleitbezorger voor hun rechten.
Bij uitbreidingen en verhuizingen van zijn parochie kocht hij een keer een voormalige kerk van Nederlandse protestanten. Hij werd vicaris van het bisdom New York en was als theologisch consulent betrokken bij de opstelling van een belangrijke catechismus.
Zijn Kerk was wel de enige ware, maar ongedoopten zonder kennis van het geloof die leefden volgens de natuurwet zouden volgens hem ook gered kunnen worden. Varela streed als rechtgeaarde katholiek tegen bijgeloof en religieuze onverschilligheid, maar ook tegen fanatisme omdat het slecht is voor de samenleving. Cuba eerde hem later als een groot patriot. In de VS kreeg hij in 1988 een postzegel.
Ieder kind dat met mijn hulp is gered is een rechtvaardiging van mijn bestaan op aarde en geen reden voor eerbetoon
‘The Courageous Heart of Irena Sendler’ is een film uit 2009 over het moedige optreden van een Poolse zuster in het joodse getto van Warschau tijdens de Holocaust. Er was Poolse medewerking aan de Holocaust. Maar ook verzet! Irena Krzyżanowska – Sendler was de naam van de man waarmee ze twee keer getrouwd geweest is – was ziekenverzorgster voor epidemiecontrole. Haar vader was al in 1917 overleden was aan tyfus. Hij had als arts de armen van hun woonplaats vaak gratis behandeld, waaronder veel joden. Zelf had ze Poolse literatuur gestudeerd. Ze was als studente in moeilijkheden gekomen toen halverwege de jaren ’30 Poolse universiteiten de rassenscheiding doorvoerde en zij uit protest haar pasfoto van de studentenkaart had verwijderd. Toen Polen bezet werd door de Duitsers ging ze sociaal werk doen in Warschau. Ze leidde een groep die 3000 valse documenten vervaardigde voor joodse families. En ze organiseerde de kinderafdeling van de Raad voor de Ondersteuning van Joden (Żegota) die in 1942 door Polen van verschillende geloofsrichtingen en wereldbeschouwingen werd opgericht om joden te redden. Haar organisatie wist het recordaantal van 2500 joodse kinderen uit het getto te smokkelen, waarvan minstens 400 direct door haar zelf. Ze werkte nauw samen met een katholieke zustercongregatie. De kinderen kregen christelijke namen en moesten christelijke gebeden leren. Maar om een latere hereniging van de kinderen met hun ouders mogelijk te maken had Sendler versleutelde namenlijsten bijgehouden en in weckflessen onder een appelboom in een tuin verstopt.
In bezet Polen stond de doodstraf op hulp aan joden, inclusief je familie. In 1943 werd Sendler door de Gestapo gearresteerd. Ze werd gefolterd. Maar ook al werden haar voeten en benen gebroken, ze verraadde niets. Een omgekochte SS’er sloeg haar onderweg naar haar executie neer en liet haar in het bos liggen. Op borden van de bezetter kwam te staan dat ze geëxecuteerd was. Ze ging onder een valse naam door met verzetswerk.
Na de oorlog zat ze een tijd in Russische gevangenschap. En de regering van communistisch Polen is haar ook niet erg welgezind geweest. Ze kreeg later wel diverse onderscheidingen, zoals die van ‘Rechtvaardige uit de volken’. Maar voor de roem had ze het niet gedaan. Haar verhaal werd pas echt bekend nadat een paar protestantse tieners uit Kansas (VS) in 1999 een werkstuk over haar waren gaan maken dat uitmondde in een toneelstuk.
Een prachtig boek over een prachtig gebied met een rijke maar tumultueuze geschiedenis. Een heftig omstreden gebied. Dijkstra heeft een missie. Hij wil mythes ontmaskeren die een funeste rol spelen in het grote Israël-Palestina-conflict. Zo was het land nooit leeg. En het is eigenlijk ook nooit in de geschiedenis een alleen maar Joods land geweest. En dat de meeste Palestijnen van nu eigenlijk ook maar van negentiende-eeuwse immigranten afstammen die tegelijk met de Joden kwamen in dat zogenaamde lege land is ook een sprookje.
Dijkstra is oudtestamenticus en oud-docent oud-oosterse godsdiensten en culturen en kent het gebied ook duidelijk uit veel eigen waarneming. Hij brengt een ongelooflijke hoeveelheid informatie samen in zijn beschrijving van de geschiedenis van de regio vanaf de oudste sporen van de mens tot ongeveer 1918: de tijd van Balfourverklaring, het einde van de Eerste Wereldoorlog en het begin van het Britse mandaat. En het leest goed, want hij heeft een stevige greep op de stof. De indeling in een veertien periodes werkt prima, evenals het duidelijke streven om uit elke periode goed te laten zien welke bevolkingsgroepen er samenleefden en onder welke machtsverhoudingen. Het wordt zichtbaar dat er dankzij immens veel archeologisch en multidisciplinair historisch onderzoek heel veel informatie beschikbaar is. Terwijl we in de toekomst nog meer mogen verwachten, want veel Arabisch en Turks archiefmateriaal is nog niet onderzocht.
Knap vind ik dat hij de lezer niet laat verzuipen in een te grote stroom aan gegevens. Het land zelf is als het ware de verteller dat de lezer dwingt om te kijken naar alles wat er gebeurd is. Dat is dan geen strak afgebakend gebied. Het betreft niet alleen het huidige Israël met bezette Palestijnse gebieden, maar ook aangrenzende gebieden. Bij de geschiedenis van het land horen behalve Filistijnen, Kanaänieten en Israëlische stammen ook Nabateeërs, Edomieten, Samaritanen, pensionado’s van Romeinse troepen, of later alle mogelijke varianten van christendom uit oost en west die er naar toe pelgrimeren, Perzische, Griekse, Egyptische, Arabische en Turkse overheersers, kruisvaarders, missionarissen en handelaars en nieuwe nomadische groepen uit de woestijn die zich settelen nadat in een vorige neergang boeren weer nomaden geworden waren. Naarmate we dichter bij de twintigste eeuw komen wijst Dijkstra ook vaker naar concrete bouwkundige sporen in het land.
De geschiedenis van het land is vaak verteld vanuit het optiek van de stad Jeruzalem, denk aan boeken van Karen Armstrong of Montefiore. Die wekken vooral de indruk van een aaneenschakeling van militaire conflicten, bloedbaden en etnische zuiveringen. Dijkstra weet dat beeld enorm te nuanceren. Op verschillende momenten blijkt dat de grote getallen slachtoffers van veldslagen en bloedbaden uit de beschrijvingen met een grote korrel zout genomen kunnen worden. Dat gold al voor de getallen in de Bijbel, maar ook voor veel later eeuwen. Menige genocide in het Nabije en minder nabije Oosten zal toch niet zo omvangrijk zijn geweest als vaak gesuggereerd. En de impact van de kruisvaarders is beduidend minder geweest dan hun massieve bouwwerken suggereren. Daarnaast hebben andere rampen er soms stevig ingehakt, zoals de pest, sprinkhanenplagen of droogteperiodes. Maar er is ook voortdurend geleefd, geliefd, geloofd, aan onderwijs en cultuur gedaan, aan succesvolle landbouw en handel en aan slim en ook humaniserend en pacificerend bestuur.
En voor de totaalindruk die je overhoudt aan het eind zijn woorden als divers, bont en veelkleurig nodig. Eigenlijk is een natiestaat gebaseerd op één volk, ras of godsdienst maar iets onmogelijks. Niet alleen in dit land, maar waar ook ter wereld. Is de geschiedenis er niet een van voortdurende wisselwerking, verschuiving, verhuizing, uitwisseling? En dat is ook precies zijn doel. Je kunt niet anders dan concluderen dat de joodse staat Israël een historische vergissing is, gedoemd te mislukken. Het past niet bij het land en bij de diversiteit van mensen en hun godsdiensten. En het erfgoed zou aan de rechtmatige eigenaar terug gegeven moeten worden. Heel veel kostbare documenten die Israël als joods erfgoed claimt zijn in feite door Palestijnen gevonden in gebied dat op de moment van de vondst niet onder Israëlisch gezag stond. Anders gezegd: het is roofgoed.
Het boek is eigenlijk veel te dun. Je zou veel meer plaatjes willen, veel meer kaartjes ook. Waar liggen al die plaatsen, waarheen verschoven de grenzen in het verhaal genoemd? En af en toe is de tekst weerbarstig. Het boek komt wat moeizaam op gang en je moet aan Dijstra’s stijl wennen. Het loopt het lekkerst als Dijkstra inzoomt op bijzondere gebeurtenissen en kleurrijke mensen. En wat een innemende foto staat er op de omslag.
Het boek is verontrustend. Het maakt duidelijk hoezeer het kerngebied van het jodendom van de oudheid gevormd werd door het heuvelland van Hebron–Bethlehem–Jeruzalem en dan noordwaarts, dus het gebied dat in 1948 grotendeels buiten de staat Israël bleef: de Westbank die dan nadrukkelijker nog dan daarvoor bevolkt werd door Palestijnen. De Terugkeer was eigenlijk nog maar half gelukt. Geen wonder dat de fanatieke tak van het joodse zionisme gesteund door fanatiek christenzionisme zo aast op dit gebied, en dat Netanjahu’s regering en legermacht gedragen door de meerderheid van de Israëlische kiezers in hoog tempo dit gebied verder koloniseren. Protestantse pro-Israël-dominees hebben het op Israël-avondjes en in hun boeken steevast over Judea en Samaria. Op papier hebben ze de Palestijnen al van de kaart geveegd. De verliezers van de geschiedenis verdienen juist compassie.
Waarachtige godsdienst haalt mensen niet uit de wereld, maar helpt hen om er beter in te leven en ontsteekt hun ijver om die te verbeteren
Moeder was een Hollandse koopmansdochter uit Rotterdam, vader de Britse admiraal die ‘onze’ Maarten Tromp deed sneuvelen op zee en die een steunpilaar was van koning Charles II. Om een schuld af te lossen kreeg de familie een groot stuk bosrijk overzees grondgebied van de Britse kroon cadeau. William kreeg dit als erfgenaam in beheer en noemde het Sylvania. Hij was de grootste niet-koninklijke grootgrondbezitter van zijn tijd. Ter ere van vader werd Pennsylvania de naam van deze nieuwe kolonie.
Tot ongenoegen van vader en van andere autoriteiten was William als jongeman in allerlei opzichten steeds zijn eigen weg gegaan. Om vaders carrière niet te beschadigen was William al eens naar het buitenland gestuurd. Aan het hof van de Franse Zonnekoning moest hij betere manieren leren. Maar hij had toen in Frankrijk bij een protestantse theoloog ook ideeën opgedaan over godsdienstvrijheid. Hij stond toen al onder invloed van de Quakers. Zij vormden een van de vele protestantse ‘sektes’ die in het Engeland van de zeventiende eeuw tegen de verdrukking in opbloeiden. In een stiltebijeenkomst van Quakers was William geraakt. En hij werd hun pleitbezorger. Hij lokte juridische processen over de vrijheid van godsdienst uit en schreef verschillende traktaten. De bekendste werd ‘No Cross, no Crown’, geschreven in 1668-69 tijdens een van zijn vele gevangenschappen in Londen. Een pleidooi voor christendom zoals het ooit begon. Uit het hoofd had de gevangene er tientallen citaten in verwerkt over het belang de strijd tegen het Ik. Hij nam het erin op voor Quakerpraktijken zoals het gelijkelijk aanspreken van vorst en gewone man met Thee en Thou. Quakers waren pacifist en kleedden zich volgens eigen opvattingen (in Williams geval met een vleugje ijdelheid).
Niet onbelangrijk was de erkenning die hij van zijn vader kreeg voor zijn moed en volharding. En als gouverneur van de nieuwe kolonie legde William een grote ambitie aan de dag om er een modelstaat van te maken. Er gold maximale godsdienstvrijheid en er was democratisch overleg. Het werd een vrijstaat voor Quakers, maar ook voor andere vervolgde geloofsgroeperingen uit Europa zoals de doperse Amish, lutheranen én rooms-katholieken. De vriendschap van de Indianen won hij door een contract dat hen veel rechten en vrijheden gaf. Er was wel slavernij, maar het verzet ertegen begon er ook. Penn had ideeën over samenwerking van de Amerikaanse koloniën die later zouden doorwerken in de Amerikaanse grondwet. En hij dacht al aan een Europarlement.
Te vaak zette hij handtekeningen onder documenten zonder die eerst goed te lezen. Hij stierf daardoor berooid.
Ik vrees dat Gods toorn over de ganse christenheid zal gaan, want waar men ook heenziet, het is al ijdel, moedwillig en goddeloos leven
Als prins Willem van Oranje onze Vader des Vaderlands is dan is zijn moeder onze grootmoeder. Ze stamde af van een belangrijke Byzantijnse vorst wiens beeltenis nog in de Aya Sophia te bezichtigen valt. Zelf figureerde ze in een negentiende-eeuwse protestantse Galerij van christelijke vrouwen als model voor ‘gelovige vrouwen, die de heiligheid van het huwelijk hooghouden, en het specifieke onderscheid tussen man en vrouw niet uit het oog willen verliezen’. Haar beeld en haar Lutherse geloof is wel eens geromantiseerd. Maar de gelovige taal in haar brieven is niet uitzonderlijk voor haar tijd.
Ze bracht in twee huwelijken zeventien kinderen ter wereld. Op haar veertiende werd al een man voor haar uitgezocht, op haar zeventiende trouwde ze met deze Philips en begon het kinderen krijgen, op haar vierentwintigste onderbroken door zijn overlijden en enige tijd later voortgezet met de weduwnaar von Nassau die haar meenam naar de Dillenburg. Daar had ze heel veel kinderen om zich heen, want er kwamen ook andere adellijke kinderen onder haar hoede. Ze kregen er goed onderwijs. Graaf Willem de Rijke, overleden in 1559, was stichter van verschillende protestantse onderwijsinstellingen. Haar kinderen werden bijna allemaal volwassen. Daardoor had ze bij haar dood al een nageslacht van 160 klein- en achterkleinkinderen. Dat haar nazaten het met de huwelijkstrouw niet zo nauw namen had niet haar goedkeuring. Haar brieven aan haar zonen bevatten de nodige vermaningen over fatsoen van de legers van haar zonen.
Met haar Nassause echtgenoot vormde ze een luthers gezin. Oudste zoon Willem moesten ze vanwege zijn erfenis van het vorstendom Oranje verder te laten opvoeden door de roomse Margaretha in Brussel. Daar waren ze niet op tegen. De dynastieke belangen zaten haar hoog. Ze maakte vaak reizen langs de verblijven van hun kinderen. Ze vond dat haar Willem in de Lage Landen nogal op grote voet leefde. Toen haar zonen de opstand in de Nederlanden gingen steunen, stond ze van harte achter hen. De Dillenburg was hun toevluchtsoord. En ze droeg niet alleen moreel, maar ook financieel aan de opstand bij. Het sneuvelen van de zonen Adolf, Lodewijk en Hendrik ‘in Vriesland in den slach’ en op de Mokerheide heeft ze nog meegemaakt.
Brieven schrijven kon ze door oogproblemen de laatste jaren niet meer, brieven die steevast waren geëindigd met ‘Deine getreue Mutter allezeit’. Uiteindelijk was ze net als later zoon Willem officieel het calvinisme toegedaan.
Het bombarderen van ongewapende vrouwen en kinderen is barbaars
In de dure Britse tv-serie The Crown over de eerste jaren van de regering van koningin Elizabeth komt de Anglicaanse kerkleiding er niet best van af. De kerkelijke handhaving van het verbod op koninklijk huwelijken met een gescheiden partner droeg sterk bij aan veel spanning en verdriet in het koningshuis en daarbuiten.
Tot voor kort stond vooral Georg Bell, een van de bisschoppen uit die tijd, op een hoog voetstuk. Hoewel gedoodverfd als opvolger was hij in 1944 na het overlijden van aartsbisschop William Temple gepasseerd en in zijn bisdom Chicester gebleven. Tot vreugde van Churchill. Bell had in het Hogerhuis scherpe kritiek geuit op het geallieerde bommentapijt op Dresden en op bombardementen op burgerdoelen in het algemeen. Hij was ook de schakel geweest met Dietrich Bonhoeffer die namens de verzetsgroep die een aanslag op Hitler plande contact zocht met de Engelse regering. Tevergeefs, Churchill wilde alleen onvoorwaardelijke overgave.
Bell was sterk sociaal geëngageerd. Hij had gewerkt onder arbeiders en migranten, zich ingespannen voor de ruil van krijgsgevangenen na de Eerste Wereldoorlog, zich bekommerd om de slachtoffers van de Grote Depressie van de jaren ’30. Voor de kunsten richtte hij een festival in Canterbury op. En hij was een pionier in de internationale oecumenische samenwerking. Vanaf 1933 was hij de belangrijkste buitenlandse bondgenoot van de Belijdende Kerk in Duitsland. Met zijn tromgeroffel in de pers voorkwam hij de executie van ds. Martin Niemöller, fel opposant van Hitler. Tientallen gezinnen hielp hij Duitsland te ontvluchten. Na de oorlog nam Bell het op voor de Duitse vluchtelingen uit de gebieden die geannexeerd werden voor het nieuwe Polen en Tsjecho-Slowakije. En hij bekritiseerde de westerse politiek bij het begin van de Koude Oorlog. Hij regelde ooit een bezoek aan Canterbury van Mahatma Gandhi, de man die geweldloos verzet bood tegen de Britse aanwezigheid in India.
Laat hij nou net recent van zijn hoge voetstuk gevallen zijn toen zijn kerk, ruim een halve eeuw na zijn dood, een vrouw op leeftijd in het gelijk moest stellen in haar klacht over aanranding. Zij was tussen haar vijfde en negende jaar vaak in zijn pastorie geweest. Bell had haar op zijn schoot niet alleen verhaaltjes voorgelezen Ze had er haar leven lang last van gehouden. De vrouw kreeg nu een financiële schadeloosstelling.
Een lastige puzzel voor de Kerk van Engeland. Kan zo iemand nog op de heiligenkalender worden gehandhaafd? Maar welke heilige is zonder zonde? Het verhaal over het moedig aanzwengelen van discussies over de grenzen van militair geweld is te belangrijk om niet door te vertellen. Dan maar inclusief de vermelding van die verzwegen misstap.
De uitspraak is van Qadoera Fares, een Palestijn die een belangrijke rol speelde tijdens de eerste Intifada en die jarenlang in Israëlische gevangenschap heeft gezeten. Hij is een van de vele zegslieden die aan het woord komen in het boek van Els van Diggele, We haten elkaar meer dan de Joden. Tweedracht in de Palestijnse maatschappij. Het is een belangrijk boek. In de media wordt er afgedongen op haar zwarte kijk op de Palestijnse samenleving, maar ik zie daar weinig reden toe. Het is wel een eenzijdig verhaal, maar daarom niet per se onjuist. Ze spreekt een onafzienbare rij insiders en laat via wisselende invalshoeken zien hoe beroerd de Palestijnse samenleving er politiek gezien voor staat. Het is een politiek diep verscheurde samenleving, verdeeld in twee politiestaten vol corruptie, onderlinge terreur, tegen elkaar optredende ‘veiligheidsdiensten’, met een toenemende invloed van islamisten, met juridische willekeur en met martelpraktijken als systematisch onderdeel van politie en justitie. Niet van Diggele, maar haar zegslieden zelf, vaak onderdeel (geweest) van Hamas of Fatach, zien geen hoop. Het boek eindigt ongeveer bij het gedwongen aftreden van Salam Fayyad, de premier die op de Westbank tussen 2007 en 2013 orde op zaken wist te stellen (wat zegt het over onze pers dat er bij die naam helemaal geen belletje bij me ging rinkelen?) Hij werd als pion geofferd in het schaakspel van Abbas met Hamas in Gaza en andere rivalen. Fayyad deed vooral niet mee met de neiging om van alles wat niet goed gaat naar de bezetter te wijzen. Het mocht onder de bezetting niet beter gaan. En al helemaal niet onder leiding van iemand die zich niet wilde laten inlijven bij de grootheden Hamas, Fatach, PLO, of een (andere) islamistische groepering.
Het boek is bewust eenzijdig. Het bestudeert alleen de politieke verdeeldheid van de Palestijnse samenleving en de lange geschiedenis ervan. Het gaat dus inderdaad voorbij aan de Israëlische bezetting en het eventuele Israëlische belang of zelfs een Israëlische rol bij de verdeeldheid en interne rivaliteit (maar laat die bezetting heus wel voelen). Maar ik ben het met haar eens dat het plaatje nooit compleet is als we vanuit het westen aan de interne cultuur voorbij kijken. Het boek laat zien hoezeer de Palestijnse samenleving inderdaad het Midden-Oosten is. Overwegend islamitisch, gestempeld door tribalisme, ‘woestijncultuur’ zoals sommige zegslieden van EvD het benoemen, op zijn hoogst halverwege het ontwikkelen van een democratische rechtstaat met een scheiding der machten, geremd door sterke islamistische sympathiën en geldstromen.
Het is dus niet het hele plaatje. Integendeel. En of ze als historica objectief genoeg was en bleef kan ik niet beoordelen. In elk geval gaat ze in mijn ogen bij de beschrijving van 1948 veel te kort door de bocht. Dat de Arabieren in Palestina de ramp, de Naqba, in 1948 over zichzelf afriepen, aldus de eerste zin van het superkorte hoofdstukje over 1946-1948, is een ongefundeerde conclusie vooraf. De interne verdeeldheid van de jaren ’30 was zeker een ramp, maar de hele aanloop naar 1948 was een optelsom van vele rampen. Het is nog maar zeer de vraag of het met grotere eensgezindheid aan Palestijns-Arabische zoveel anders was gelopen. Boeken als die van Tom Segev over het Britse mandaat van 1917-1948 of van de joodse historicus Ilan Pappe (beide wel in haar literatuurlijst) laten weinig ruimte voor de gedachte dat het joodse zionisme van de eerste helft van de vorige eeuw had kunnen uitlopen op een binationale staat met gelijkberechtiging voor beide volkeren.
Maar de hoofdlijn van haar betoog is denk ik dat het met Abbas gewoon niet goed gaat komen. Hij is een even grote ramp als Arafat was, en hoe desastreus diens leiderschap is geweest, wordt breed uitgemeten. De Nobelprijs voor vrede was volstrekt onverdiend. Wie om Palestijnen geeft moet dus niet alleen de Israëlische bezettingspolitiek bestrijden, maar ook willen dat de manier waarop er aan Palestijnen steun wordt verleend, kritisch tegen het licht wordt gehouden. Van wie zijn we bondgenoot?
Wat er ook in het plaatje ontbreekt is de samenleving op sociaal-cultureel niveau. Het gaat over de politiek en de druk van de verdeeldheid, corruptie en de onveiligheid. We horen niets over Palestijnse culturele en religieuze organisaties of hoe het leven in een dorp of stad of vluchtelingenkamp door gaat. Ook niet hoe ngo’s misschien tussen alle politieke mijnenvelden heen manoeuvreren. Ik moet hierbij denken aan een ontmoeting met Rania Murrah, enkele jaren geleden, een Palestijnse leidinggevende van het Sumud-house in Bethlehem (verhalenhuis, met steun uit Nederland tot stand gekomen). Zij schetste een beeld waarin Palestijnse vrouwen dubbel lijden: niet alleen onder de bezetting, maar ook onder een primitief Arabisch rechtssysteem waarin vrouwen minder rechten hebben dan mannen, waardoor de laatste gemakkelijk wegkomen bij huiselijk geweld.
Dat brengt me terug bij het citaat over de christenen. Heel even komen de christenen om de hoek kijken: omdat zij café’s in Rammallah bezitten kun je daar alcohol drinken en gemengd dansen. Dat geeft denk ik precies aan waarom de presentie van het christendom in het Midden-Oosten nodig is. Er gaat een matigende invloed van uit.
In de lectuur van de Palestijnse theologen die we als sympathisanten in Nederland lezen, komen we de analyses van hun eigen samenleving zoals Van Diggele die geeft in directe zin niet tegen. Maar wel indirect! Ik denk aan de hartstochtelijke wijze waarop Naim Ateek de weg van de geweldloze inzet en strijd om recht en verzoening bepleit, in theologie en praktijk – dus precies als Palestijns alternatief voor al het geweld zoals Van Diggele dat beschrijft als veroorzaakt door het DNA met dubbele helix van oude woestijncultuur en van islamistische ideologie. Ik denk ook aan de parallellen die Mitri Raheb, theoloog in Bethlehem, trekt tussen het leven onder Romeinse bezetting aan het begin van de christelijke jaartelling en die onder Israëlische bezetting nu. Het is een sterke en daarom riskante manier van ‘framing’. Maar het betekent niets minder dan dat de politieke verdeeldheid en machtspolitiek van nu ook heel erg lijkt op die tussen de rivaliserende facties en bendes die in het jaar 70 samen hebben geleid tot de joodse ondergang in Palestina. Als Abbas een soort koning Herodes is ziet het er gewoon somber uit voor een goede afloop van ‘de Palestijnse zaak’. Mitri Raheb bepleitte heel nadrukkelijk het achter zich laten van slachtoffergevoelens, om plaats te maken voor een ‘cultuur van het leven’. De boodschap van Jezus is superactueel.
Dus ook na Van Diggele blijft het een schandaal dat het Nederlandse christendom zich 100 jaar na Balfour niet veel vierkanter tot bondgenoot maakt van de Palestijnse christenen, van vredesbewegingen aan weerskanten van ‘de Muur’ en daarmee van het Palestijnse volk dat dubbel lijdt, zowel onder de bezetting als onder haar eigen gewelddadige tribale mannencultuur.
26/10/17
Ik zou willen dat de eenvoudige en zuivere Christus diep de geest der mensen werd ingeprent, en dat acht ik het best bereikbaar door aan de bronnen zelf te filosoferen
In Nederland eren we Erasmus. Zijn standbeeld in Rotterdam is een van de oudste in ons land. Al drie keer stond hij op een postzegel. Dit jaar krijgt hij een ´Gouds glas´, een gebrandschilderd raam in de Sint Jan in de stad van zijn jeugd. ´Het beschaafde menschdom heeft reden, Erasmus´ naam in eere te houden, al was het enkel omdat hij de innig oprechte prediker is geweest van die algemene zachtmoedigheid, die de wereld nog zoo bitter nodig heeft´. Aldus onze grote historicus Johan Huizinga in zijn prachtige Erasmusbiografie uit 1924.
De zoon van een priester kreeg de naam van een heilige martelaar. Zelf werd hij geen heilige en ging hij het martelaarschap uit de weg. Zijn vriend en collega-humanist Thomas Moore kwam op de brandstapel van koning Hendrik VIII. Sommige volgelingen van Luther onderging ook zo’n lot. En de protestanten dacht dat zij de juiste consequenties trokken uit de kritische beschouwingen die ook Erasmus over het christendom van zijn tijd had gegeven. Ook veel Rome-getrouwen hielden Erasmus medeverantwoordelijk door de opstand die Luther in 1517 ontketende en die zich over het hele Europa uitbreidde waar ook Erasmus’ boeken waren verspreid. Wat had hij zich kritisch geuit over de santenkraam van vaste rituelen en ceremoniën volgens vaste voorschriften, over pelgrimages en reliekenverering, biecht en aflaat, het monnikendom (hij was er een geweest in Gouda) en de eindeloze spitsvondigheden van de theologie! Maar de Reformatie was zijn werk niet. Hij bleef Rome trouw en dook weg door letterlijk van de universiteit van Leuven weg te vluchten naar zijn grote vriend de boekdrukker Frobenius in Bazel. Een paar jaar later begaf hij zich wel in een pennenstrijd met Luther over de leer van de vrije wil en de goddelijke uitverkiezing. Ze bereikten elkaar niet.
Erasmus was alleen in de wieg gelegd voor boeken. En zijn belangrijkste geschriften zijn van voor 1517. Zijn meesterwerk de Lof der Zotheid is van 1509. In de stijl van grote auteurs van de oudheid houdt hij zijn tijdgenoten satirisch spottend een spiegel voor over de dwaasheid van al het menselijk gedoe in kerk en staat, op straat en in de liefde. Soms scherp, maar vooral ironisch. De dwaasheid blijkt soms nog zo gek niet. Scheef Paulus niet over de dwaasheid van het Evangelie?
Erasmus wilde een eenvoudig, waarachtig christendom, zonder opsmuk, bijgeloof en dogmatiek. De weg erheen was de weg ‘terug naar de bronnen’. Alle vrouwtjes zouden het evangelie en de brieven moeten kunnen lezen. Een van zijn grote prestaties was een verbeterde uitgave van de Griekse tekst van het Nieuwe Testament in 1516. Hij wilde een wedergeboorte, een renaissance van de klassieke stijl van schrijven en denken, maar met als doel een renaissance van het leven in de geest van het Evangelie. Zijn invloed moeten we vooral daar zoeken waar volgelingen van Luther, Zwingli, Calvijn of de paus probeerden hun standpunten te matigen, hun conflicten te beëindigen. Of waar Hollandse regenten een republiek stichtten met plaats voor vervolgde vreemdelingen, waar gereguleerde armenzorg van de grond kwam en heksenverbrandingen beëindigd werden.
(2016)
When Israel was in Egypt’s land: let my people go. Go down Moses!
De zwarte bevolking van de VS, van Afrikaanse slaven afkomstig, is zwaar verantwoordelijk voor het ontstaan van jazz en blues. Ze mengden ook nieuwe sounds in de christelijke lofzang. ‘Mary had a baby, yes my Lord’. ‘Oh when the saints’. ´Go, tell it on the mountain´. Voor de Negro Spirituals zijn geen afzonderlijke tekstdichters of componisten aan te wijzen. Ze zijn geboren op de slavenplantages uit de ontmoeting van de ritmes en de religie van Afrika met de taal, de muziek en het geloof van de blanke Europeanen. Slaven werden gedwongen tot het christendom bekeerd. Het spreken van hun oorspronkelijke taal werd verboden. De gebedsbijeenkomsten die hen werden toegestaan, waren vaak de enige plek waar ze zich enigszins vrij konden uiten in muziek, dans, handgeklap. En zoals wel vaker in de geschiedenis was in het bijzonder het uittochtverhaal uit de Bijbel een bron van hoop op bevrijding uit een moeilijk lot.
Als de Amerikaanse burgeroorlog voorbij is en de slavernij afgeschaft verschijnt in 1867 de eerste verzamelbundel van ‘slavenliederen’. Een zendingsorganisatie heeft kort ervoor in Nashville, Tennessee, een universiteit gesticht voor Afro-Amerikanen. Na vijf jaar gaat dit Fisk College bijna failliet. De boekhouder en muziekleider, Georg White, een blanke evangelist, verzamelt dan negen studenten voor een koor om geld in te zamelen via een tournee met deze liederen. Het koor vernoemt zichzelf naar het Jubeljaar uit de Bijbel, het 50ste jaar dat volgens de Tora slaven hun vrijheid en hun akkers terug moesten krijgen. Het eerste optreden is op 6 oktober 1871, gevolgd door een tocht langs de voormalige vluchtroute voor slaven, de Underground Railroad.
Blanken kenden wel wat muziek van hun donkere landgenoten, maar alleen door optredens van blanken die hun gezicht zwart hadden gemaakt. De eerste jaren waren vol ontberingen: slechte behandeling in hotels of helemaal geen logies of maaltijd, lang wachten in koude stations, slecht bezochte concerten, hoongelach. Het ging pas goed lopen toen belangrijke predikanten de slavenliederen aanprezen als Schriftuurlijke noodkreten om verlossing en het koor uitgenodigden in kerken en op opwekkingsbijeenkomsten. In 1872 werd er voor de Amerikaanse president gezongen, het jaar daarop voor de Britse koningin Victoria. Tussen 1875 en 1878 deed het koor het Europese vasteland aan. In Nederland kregen ze een enthousiast en gul onthaal in kerken in Harlingen, Kampen, Amsterdam en Dordrecht. Ze haalden al met al tienduizenden dollars binnen. De universiteit kon een groot gebouw neerzetten.
In 1931 nam Dietrich Bonhoeffer grammofoonplaten met spirituals uit Harlem mee naar Duitsland. Toen kort erna ‘Egypt’s land’ midden in Europa lag draaide hij ze voor de theologiestudenten van de kerk in verzet. De inspirerende kracht van de negro spirituals reikte dus ver.
(2016)
Een beter systeem garandeert geen beter leven, maar door een beter leven kan men wel een beter systeem opbouwen
Het is 1977. In de communistische republiek van Tsjecho-Slowakije is geen enkele oppositie toegestaan. In 1968 hadden Russische tanks een einde gemaakt aan de Praagse Lente. Nu laat ‘Charta 77’ van zich horen, een beweging van mensen die in het Westen raken als dissidenten. De woordvoerder is Václav Havel, schrijver van toneelstukken. Al vanaf 1968 heeft hij een publicatieverbod. Hij wordt opgepakt en tot 14 maanden gevangenis veroordeeld. Zijn woordvoerderschap legt hij neer, later blijkt op grond van valse informatie. Havel schrijft dan Poging om in de waarheid te leven. Over de macht van de onmachtigen.
In dit prachtige boekje analyseert Havel de werking van het posttotalitaire systeem. Als voorbeeld gebruikt hij een groenteman die in zijn etalage tussen de uien en paddestoelen een banier hangt met de tekst ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ Volgt de man hier zijn eigen overtuiging? Nee, hij betoont gehoorzaamheid aan de ideologie van de staat. En draagt zo bij aan het voortbestaan van het systeem. Dat is wat ideologieën doen. Zij dwingen mensen tot ‘leven in de leugen’.
De man kan er ook voor kiezen die tekst juist niet in de etalage te hangen en zich tot de uitstalling van zijn groente te beperken. Riskant: hij zet zijn bedrijf, zijn inkomen en zijn vrijheid op het spel! Hij speelt niet mee. Eigenlijk zegt hij ‘de keizer is naakt’. Havel laat zien dat zo’n beslissing niet allereerst een politieke daad is, maar een daad van het geweten. En wat ook de gevolgen zijn, op deze manier wordt de samenleving geïnfecteerd met het besmettelijke virus van de waarachtigheid. Havel gelooft in de kracht van de gewetensbeslissing. De strijd voor burgerrechten moet weliswaar ook in de politieke arena worden gevochten, maar is allereerst een geestelijke strijd, een gevecht om je niet af te laten brengen van datgene waar het leven voor bedoeld is.
Soms zingen we in de kerk Psalm 86 vers 4: ‘Laat mij in uw waarheid wand’len’. Zonder zelf altijd religieus te zijn hebben de mensen van de Charta-beweging een voorbeeld gegeven van wat dit kan betekenen. Vrij van copyright. En waar zijn er géén dwingende ideologieën en systemen die ons andere dingen willen laten geloven of doen dan als we ‘waarachtig’ zijn?
Havel had ook na dit boekje ervaren hoezeer systemen de bron van waarheid willen dichtstoppen. Hij werd opnieuw veroordeeld. Veel dissidenten moesten zware of geestdodende fysieke arbeid verrichten. Tot aan de ‘fluwelen revolutie’ van 1989 stond Havel permanent onder staatstoezicht. Daarna werd hij de eerste president van het nieuwe Tsjechië, zonder Slowakije. Nederland had hem in 1986 de Erasmusprijs verleend.
(2016)