Jan van Ruusbroec – *1293, Ruisbroek bij Brussel   – †2 december 1381, Groenendaal

Ruusbroec

Wilt u liefde en heiligheid beoefen en in de hoogste graad bezitten, dan moet u uw verstand ontbloten van alle beelden en het door geloof verheffen boven de rede

 De clerus van de kerk is soms corrupt. Wonderlijke bewegingen trekken door Europa, zoals fanatieke geselaars die hel en verdoemenis preken, of broeders en zusters van de Vrije Geest die naakt in bossen collectief paradijsje spelen. Diep in het Zoniënwoud bij Brussel tussen de everzwijnen zoeken een paar mannen hartstochtelijk en onbevreesd het contact met een andere Liefde. Een van hen is Jan van Ruusbroec, een van de grootste spirituele gestalten uit onze Middeleeuwen.
De nog jonge Geert Grote is net als zoveel anderen die aangetrokken werden door zijn sympathieke boodschap bij hem op bezoek geweest. Ruusbroec werd zo de geestelijke grootvader van de Moderne Devotie. Ruusbroec preekte niet tegen Domtorens, maar voor de vervulling met het vuur van goddelijke liefde. Zijn geschriften boden een tegenwicht tegen de harde en angstige trekken in de spiritualiteit van de ascetische noorderlingen.  In de verhalen over hem lijkt de gloed van God ook letterlijk om hem heen te schijnen. ‘Deze arme, eenzame monnik, die geen Grieks en misschien geen Latijn kende, vangt te midden van het duistere Zoniënwoud, in zijn onwetende, eenvoudige ziel de verblindende weerschijn van de hoogste en geheimzinnige bergtoppen van het menselijk weten op’ schreef de Belgische Nobelprijswinnaar Maeterlinck een eeuw geleden.
Vanaf 1317 was hij vijfentwintig jaar lang kapelaan op één dezelfde plek, de St. Goedelekerk in Brussel. In die tijd begon hij al boeken te schrijven, waaronder zijn meesterwerk ‘Die gheestelike Brulocht’ . In 1343 besluit hij samen met zijn oom en mentor, priester Jan Hinckaert, en een anderen kanunnik om gedrieën in afzondering te gaan leven in Groenendaal. Op den duur wordt hun kluizenaarsgemeenschap een officieel klooster. Ruusbroec was er niet de meest geleerde bewoner, maar was er wel de geestelijke spil. Door zijn geschriften over het geestelijk leven en de vertalingen ervan reikte zijn invloed tot ver buiten het taalgebied van het Diets.
Ruusbroec schrijft in de traditie van de bruidsmystiek. Hartstochtelijk sleurt hij zijn lezers het pad op van ‘die opgaende hoocheit ons levens in gode’. Via het werkende, het inwendige en het godschouwende leven kan men zover opklimmen dat de ziel zich verenigt met haar oorsprong. God en de ziel versmelten dan in de eenwording van de liefde, het toppunt van het `ghemeyne’ leven.
Onze huidige collectieve onmacht om nog iets te bewaren van het beeld van een persoonlijke God en voorstellingen van een Opperwezen, maakt de boodschap van zulke mystieke schrijvers opnieuw actueel. Mystici zoals Ruusbroec herinneren ons eraan dat ‘Godskennis’ iets anders is dan voor waar of onwaar houden van voorstellingen.