Thomas Clarkson (28 maart 1760, Wisbech (Cambridgeshire) – 26 september 1846 Ipswich)

Thomas ClarksonWaarachtig christendom geeft haar sympathie niet aan land of huidskleur, maar voelt voor allen die worden vervolgd, waar ze ook leven

Clarkson was de belangrijkste activist voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij. Hij was zoon van een dorpsschoolmeester/priester. Toen hij op het St. John’s College te Cambridge studeerde vond daar een opstelwedstrijd plaats over de vraag ‘Is het wettig om iemand tegen zijn wil slaaf te maken?’ Hij begon er alles over te lezen en won de wedstrijd. Kort erna voelde hij dat God hem riep om de rest van zijn leven aan de bestrijding van de slavernij te wijden. Hij begon mensen die met de slavenhandel te maken hadden te interviewen en maakte contact met de tegenstanders van slavernij aan weerskanten van de oceaan. Met An essay on the slavery and commerce of the human species won hij vele mensen voor de zaak van de abolitionisten. Er zouden nog vele publicaties volgen. De eerste petitie aan het Britse parlement kwam er in 1783, ondertekend door ruim driehonderd Quakers, met wie hij zich geestverwant voelde. Er kwam een Comité voor de afschaffing van de slavenhandel van de grond, met Thomas Clarkson en William Wilberforce als belangrijkste oprichters. Wilberforce ijverde voor de zaak in het Britse Lagerhuis. Er was veel tegenstand want de slavenhandel was een zeer winstgevende business. In 1787 werd Clarkson aangevallen in Liverpool door een bende zeemannen die betaald waren om hem uit te schakelen. Hij ontsnapte ternauwernood, maar het veranderde niets aan zijn gedrevenheid. Hij reisde het land rond, 35.000 mijl te paard, bezocht slavenschepen, interviewde wel 20.000 zeemannen en voerde een aanschouwelijke campagne met educatief materiaal zoals ijzeren handboeien, beenboeien, duimschroeven, gereedschap om slaven de kaken te openen en brandijzers. Hij kreeg de hulp van twee scheepschirurgen Falconbridge and Arnold. Wat ook hielp was het autobiografische verhaal van Equiano Olauhdah (Gustavus Vassa), een Nigeriaanse slaaf die zich vrijgekocht had. Wilberforce gaf een eerste abolitionistische speech in het Britse Lagerhuis op 12 mei 1789. Maar in 1791 werd het wetsvoorstel tegen de slavenhandel weggestemd. Waarop een suikerboycot volgde. Pas met een nieuwe regering kwam op 4 februari 1807 de Wet tegen de slavenhandel in de Britse koloniën er eindelijk door.
Intussen was Clarkson getrouwd met de jonge schoonheid Catherine Buck, maar financieel door alle acties aan de grond geraakt. Dankzij vrienden kon hij toch gaan werken aan een historisch overzicht van de strijd tegen de slavenhandel. Tegelijk begon nu ook het verzet tegen de slavernij zelf. Clarkson, nu al een zestiger, trok opnieuw het land in. Oude netwerken werden geactiveerd om publieke opinie en parlement te beïnvloeden. In 1833 werd eindelijk ook de slavernij zelf bij wet afgeschaft, ondanks de enorme economische nadelen die er aan deze afschaffing verbonden waren!
Nu de rest van de wereld nog (Nederland volgde pas 30 jaar later). Ook op een belangrijke anti-slavernij conventie 1840 was Clarkson nog de belangrijkste spreker. De laatste jaren van zijn leven dwongen oogproblemen hem tot kalmte.

Bronnen o.a.:
http://spartacus-educational.com/REclarkson.htm
http://gallery.nen.gov.uk/audio75970-abolition.html (citaat 1840)

Nicolaas Beets (13 september 1814, Haarlem – 13 maart 1903, Utrecht)

Nic BeetsDoen door laten

Tweehonderd jaar geleden werd Nicolaas Beets geboren. Hij werd beroemd als de schrijver van de Camera Obscura, literair hoogtepunt uit het Biedermeier, het tijdperk van trekschuiten en ruisende jurken. De auteur was een theologiestudent.
Eenmaal predikant trok Beets veel publiek. Rijtuigen kwamen van heinde en ver naar Heemstede. Hij had zich intussen aangesloten bij het Réveil, de internationale opwekkingsbeweging van gegoede burgers. Uit zijn pen vloeiden voortaan vooral preken in veelgelezen bundels Stichtelijke Uren. Verschillende liederen droeg hij bij aan de hervormde Vervolgbundel van 1866. ‘Daar is uit ’s werelds duistre wolken’ en ‘Wie heeft op aard de prediking gehoord’ hebben het nieuwste Liedboek niet meer gehaald, maar wel een gedicht dat veel ouderen op de christelijke lagere school vaak uit het hoofd hebben geleerd (p. 568). ‘De moerbeitoppen ruisen’ / God ging voorbij /Neen, niet voorbij, hij toefde/ Hij wist wat ik behoefde /En sprak tot mij
Een heel eigen positie nam hij in toen de anti-revolutionairen van het Réveil zich steeds meer gingen organiseren. Hij was oprichter en voorzitter van de predikantenvereniging ‘Ernst en vrede’, de eerste organisatie van de ‘ethisch-irenischen’ zoals ze spottend genoemd werden. Tot ergernis van Groen van Prinsterer en de zijnen gaf hij niet thuis als er acties en manifestaties op touw gezet werden om veranderingen af te dwingen in de kerkelijke organisatie. Hij was wars van partijvorming en kerkscheuring. Getuig met respect voor anderen van je mening, maar pleeg geen machtspolitiek! En met zijn milde vriendelijkheid was hij door dik en dun de vriend gebleven van mr. J. J.L. van der Brugghen, de sympathieke eerste regeringsleider uit de antirevolutionaire beweging, maar verantwoordelijk voor de Schoolwet uit 1857 die in de ogen van de antirevolutionairen een mislukking was. Iedereen had hem vervolgens laten vallen.
Doen door laten was Beets’ motto. Hij herkende zich niet in de ‘te groote bezorgdheid, te zichtbare inspanning, te grote voorbarigheid’ waarmee men in kerk en staat voor principes streed. Jezus deed heel veel níét. Activisme en geldingsdrang walst gauw over mensen en gevoelens heen die misschien ook recht van bestaan hebben. In het Victoriaanse tijdperk van stoom, ijzer en ijverige organisatie was dit een dwars maar spiritueel tegengeluid.
Na een predikantschap in Utrecht werd hij daar hoogleraar theologie. Maar in wetenschapsbeoefening lag niet zijn kracht. Hij was een actief pleitbezorger voor het in- en uitwendige zendingswerk. Als hoogbejaarde was hij nog voorganger bij een koninklijke begrafenis.

 

Joseph Kam (19 sept 1769 ‘sHertogenbosch gedoopt – 18 juli 1833 Amboina)

interieur prot kerk Ambon ‘.. om het dwalend menschdom tot het licht der waarheid te brengen het welk ons aanstraald in het aangezicht van Jezus Christus’

Joseph Kam kreeg de eretitel ‘Apostel van de Molukken’. Door zijn vader was hij in aanraking gekomen met de Hernhutter Broeders in Zeist. Pas in 1808 zag hij kans gehoor te geven aan het verlangen om zendeling te worden. Kam werd de eerste kwekeling van het pas opgerichte Nederlandse Zendelingengenootschap. Het was de tijd van de Franse overheersing. Om zijn opleiding goed af te kunnen ronden liet men hem door de zeeblokkade ontsnappen naar Engeland. Tweehonderd jaar geleden, in 1814, kwam Kam in Nederlands-Indië aan, toen ons Koninkrijk de zeggenschap overnam van de Britten. Hij werd predikant op Ambon. Door de omvang van zijn taken en van het gebied dat hij in supervisie kreeg leek hij meer een protestantse bisschop met een diocees van enkele tienduizenden zielen. Hij legde een enorme werkkracht aan de dag. Schijnbaar onvermoeibaar reisde hij soms maandenlang achter elkaar door de archipel, op een gegeven moment met een zelf aangeschafte schoener en toen deze schipbreuk leed vervolgens een grotere.
Het christendom had – net als de islam – al wortel geschoten. Kam zag toe op de organisatie en opbouw van de gemeentes op de verschillende eilanden die hij langs trok. Zijn voorganger in de tijd van Brits gezag was baptist geweest. De kinderdoop was vanaf 1801 achterwege gebleven en dat leverde een stuwmeer aan dopelingen op. Kam zette het maximum op 130 per dienst.
Predikanten waren in het Koninkrijk van Willem I een soort ambtenaren en toezicht op het onderwijs was er een belangrijke taak. Het kerkelijk opbouwwerk maakte deel uit van de beschavingsmissie van het Hollandse gezag. Het christendom dat werd gestimuleerd was dan ook erg Europees. Kam trad streng op tegen restanten van oude inheemse godsdienst. Met zijn eigen drukkerij zorgde hij ervoor dat er bijbels, leer- en liedboeken in het Maleis werden verspreid. Hij stimuleerde ook fluitorkesten voor de ondersteuning van de gemeentezang. Aan de oplossing van het tekort aan goed opgeleide ‘godsdienstonderwijzers’ en ‘assistenten’ kon Kam slechts een begin maken.
Kam schijnt een warmere geloofsbeleving ingebracht te hebben ten opzichte van het stijle en formele protestantisme dat in de eeuw ervoor met de VOC was aangewaaid. Hij schreef zelf uitvoerige verslagen voor de gouverneur over zijn tochten over zee, de ontmoetingen met plaatselijke leiders, de kerkdiensten her en der. Het lijkt soms alsof je het bijbelboek Handelingen leest over de zendingsreizen van de apostel Paulus. Het is wel duidelijk wie het grote voorbeeld van deze apostolische ijver was.

Katharina Zell, geb. Schütz (1497/98, Straatsburg – 5 september 1562, Straatsburg)

Kath ZellDe wegen van God zijn soms moeilijk te doorgronden en verborgen, maar de ware kinderen van God kunnen een offer brengen, zoals ook Abraham

Katharina Zell werd het prototype van de protestantse domineesvrouw. Na de Reformatie van de zestiende eeuw konden geestelijken trouwen. Kloosters werden gesloten. Voor veel vrouwen was dat een plek geweest waar ze zich vergaand konden ontwikkelen en leidinggevende kwaliteiten laten zien. Nu werd de pastorie de beste plek daarvoor. Katharina von Bora (Luther) en Idelette van Buren (Calvijn) waren niet de eersten. Het begon in Straatsburg, belangrijk toevluchtsoord voor voortvluchtige protestanten. In 1523 kreeg het in één jaar drie predikantsechtparen. Martin Bucer kwam er aan met een voormalige non, Matthias Zell bevestigde een priester-collega met zijn concubine in een officieel huwelijk en trouwde zelf met Katharina Schütz.
Ze was dochter van een schrijnwerker in de stad. Ze had zich schriftelijk met de kerkhervorming in de stad bemoeid en verdedigde in een publicatie het priesterhuwelijk. Eenmaal getrouwd werd ze actief in de zorg voor armen, zieken en gevangenen. De grote pastorie functioneerde als een soort herberg voor wie bescherming zocht en in nood verkeerde. Ten tijde van de Boerenoorlog organiseerde ze de opvang van 3000 vluchtelingen in de stad. Ze zorgde voor de catering bij conferenties van de leiders van de Reformatie. Ze schreef ook verhandelingen over geloofsthema’s en troostbrieven en verzorgde de uitgave van een liederenbundel. Bij het overlijden van haar man in 1548 hield ze zelf de begrafenistoespraak. ‘Mijn hulpprediker’ had hij haar genoemd.
Terwijl de verschillende leidende figuren van de Reformatie hun onderlinge verschillen nogal eens breed wilden uitmeten wees zij graag op wat ze gemeenschappelijk hadden. Niemand minder dan Luther erkende haar talent om de boel bij elkaar te houden. Tot haar dood toe bleef ze in gesprek met figuren binnen de reformatiebeweging die door anderen al waren buitengesloten. En tegenover het beruchte zwijggebod van de apostel Paulus zette ze met gevoel voor ironie de sprekende ezelin die profeet Bileam tot luisteren had gedwongen.
Toen ze een predikant op de vingers tikte over zijn gepraat over een collega, kreeg ze te horen dat ze de vrede verstoorde. Ze zou geantwoord hebben met een opsomming van haar bezigheden: slachtoffers van een epidemie bezoeken, doden begraven, gevangenen en ter dood veroordeelden bezoeken, geen tijd nemen voor frivool amusement. Vaak drie dagen en nachten niet gegeten en geslapen. Nooit de kansel beklommen, maar meer gedaan dan menig voorganger in het bezoeken van wie er ellendig aan toe waren. Hoezo de vrede niet bewaren?
Het volgen van Christus betekende dus niet dat een vrouw een volgzaam typetje moest worden.

Enkele bronnen: 
http://www.kerkbladvoorhetnoorden.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=2158:katharina-zell&catid=14:artikelen&Itemid=28 (Christa Boerke)
http://www.frauenundreformation2017.at/sites/default/files/deutschland_0.pdf
Christian Müller, ‘Katharina Zell’, in: Peter Zimmeling (hersg), Evangelische Seelsorgerinnen (google books)

Over haar portret:
ik heb het vermoeden dat haar portret, ergens in Wittenberg op een moderne muurschildering aangebracht en op internet onder haar naam te vinden, wordt verward met dat van Wibrandis Rosenblatt, echtgenote van de drie hervormers Oecolampadius, Cato, Bucer.