W.G. van de Hulst (sr.)

Wat zonneschijn is voor de bloemen, zijn verhalen voor het kind

*28 oktober 1879, Utrecht – † 31 augustus 1963, Utrecht

Willem Gerrit van de Hulst is geroemd als vertegenwoordiger van ‘het beste wat het Nederlandse calvinisme aan de kinderen te bieden had: de lagere school en het kinderboek’. Hele generaties hebben leren lezen met zijn kinderboeken, met streepjes tussen de let-ter-gre-pen in de beginnersboeken. De reeks Voor onze kleinen kreeg wel 21 nummers. Naast Het Grote Voorleesboek waren er de Bijbelsche vertellingen om uit voor te lezen voor het slapen gaan. En was je groter dan las je Jaap Holm en zijn vrienden of de Rozemarijntje-reeks.

Kinderen liepen er vaak op klompjes, waarvan er soms één op het water dreef. Zakgeld bestond niet. Arbeiders werkten zich krom maar konden hun kinderen toch niet altijd fatsoenlijke kleren geven. Deuren gingen er niet op slot, ook al waren er landlopers. De hondjes heetten Fik of Sim. Peerke met z’n kameraden was een zieke bedlegerige jongen. De verhalen waren wel eens sentimenteel of zwart-wit. Gemene mannen en ruwe jongens deelden weleens zulke rake klappen uit en pestten dieren zo heftig, dat sommige boeken niet meer werden herdrukt. Moeders zijn er vaak vroom. En het verloren schaapje dat weg dwaalt van de kudde is stout. Maar de meisjes die een wegje door het koren maken bij het klaprozen plukken hebben alleen goede bedoelingen.

Van de Hulst gaf de kinderen vooral ook een veilige wereld. Er komt altijd redding, het goede overwint, het kwade wordt gestraft of gestopt, maar voor de schurk(jes) is er ook vergeving. God die alles ziet is vol liefde en een beschermer van zwakken. En al speelt het geloof een belangrijke rol in zijn boeken, in tegenstelling tot de kinderboekenschrijvers van voor zijn tijd preekte Van de Hulst niet. Ook veel kinderen buiten de protestantse ‘zuil’ konden daardoor van menig boek genieten.

Hij was geboren in een Utrechts gezin waar vader al vroeg overleed. Ondanks de armoe lukte het hem om op de kweekschool te komen. Op de Nederlands Hervormde School aan de Jutfaseweg in Utrecht waar hij stage liep is hij zijn hele loopbaan blijven hangen. Hij was ook actief in plaatselijke bioscoop- en schoolopvoedingscommissies en werkte mee aan christelijke bladen als De Spiegel en Moeder. Er zijn wel elf miljoen boeken van zijn hand verkocht. In de Soete Suikerbol met prenten van zijn zoon is zelfs bewerkt tot musical.
(2018)

Jezus stapte mijn zolderkamer binnen (FD 31-8-2018)

zomerserie ‘Mijn ervaring’

Het was ergens rond mijn zestiende. Ik was middelbare scholier en heus niet heel intensief met geloofsvragen bezig. Het vak godsdienst op school vond ik bijvoorbeeld tijdverspilling. Als dat op maandagmorgen viel had ik al een heel weekend achter de rug met catechisatie gevolgd door jeugdvereniging en op zondag meestal twee keer naar de kerk. Kerk en geloof bepaalden nogal de atmosfeer waarin ik opgroeide. Mijn vader was niet de enige dominee in de familie en wij woonden op de Veluwe. En er werd ons verteld dat je toch eigenlijk ook aan persoonlijke Bijbelstudie moest doen, wilde het goed met je komen. De donkerblauwe Bijbel lag dus bij mijn bed , gekregen bij het verlaten van de lagere school en tot mijn spijt al in de brugklas beschadigd geraakt omdat hij elke dag meegenomen moest worden in de zware boekentas. Bijna vijftig jaar later weet ik de speciale geur nog.

Positieve huiver
Niet dat ik ‘s avonds om half elf na de lange fietstochten en het vele huiswerk (vooral dankzij meneer van Diermen, de leraar Duits) nog puf had. Het hoefde misschien niet elke dag en er was gelukkig geen controle. Maar zomaar een stukje uit één van de evangeliën raakte mij op een keer toch wel bijzonder. Er ging een rilling ergens over mijn rug! Een positieve huiver. Meer was het niet. Maar ook niet minder. Die Jezus toch. Hij had mij aangesproken. Ik was geraakt.
Pas later realiseerde ik me meer het belang van dat moment. Dat toen k beslissend de balans was doorgeslagen. Het speet me dat ik toen niet meer terug kon halen bij welke Bijbeltekst het precies geweest was. In elk geval was het bij een van de verhalen dat Jezus rondtrekt door Galilea en ontmoetingen aangaat. In mijn omgeving werd er een enorm nadruk op gelegd dat Jezus gestorven was voor onze zonden. Maar ik voelde me geen groot zondaar, wel een onzekere tiener. Mijn klik met Jezus was zijn boodschap van mededogen in zijn vriendelijke omgang met mensen. Die essentie ‘kwam binnen’. Ik mocht er zijn.

Raakmomenten
Zestien is nu eenenzestig. Ik ben ook theologie gaan studeren en predikant geworden. Niet per se door dat ene moment. Er waren daarvoor en daarna zoveel meer ‘raakmomenten’. Maar dat ene is wel richtinggevend geworden voor de manier waarop ik de Bijbel lees en in de christelijke traditie ben blijven staan. Het bleek onder meer te helpen bij onderscheiden tussen de kern en minder noodzakelijke of zelfs hinderlijke verpakking van de geloofsboodschap, toen de vele kritische vragen bij allerlei aspecten van de christelijke leer zich opstapelden, rationele jongere die ik ook was en man die ik ben. ‘De kern ziet wijd’, zei een van mijn hoogleraren vaak. Amen.
Nee, een visioen was het niet. Maar de theoloog Edward Schillebeeckx schreef ooit in zijn belangrijke Jezus-boek ‘Jezus, het verhaal van een levende’ over de verhalen van zijn verschijningen na Pasen dat Jezus ‘epifaan’ is geworden. Jezus is verschijnend geworden. En daarover kunnen we meepraten. Daar is geen mirakelgeloof bij nodig. De Jezus van Nazareth van toen kan via de Bijbel overal binnen komen.
Die Jezus is wel vriendelijk in zijn vertegenwoordiging van het grote Ja van God tegen mensen, maar niet soft. Ook dat besef dateert uit die jeugd met stevige opvattingen over de Bijbel. Het pastoraat is een mooie manier om persoonlijke ontmoetingen aan te gaan waarin ik op mijn beurt dat Ja mag vertegenwoordigen. Ik hoop dat er kerken zullen blijven die mensen financieel vrij spelen voor dit prachtige werk. Maar kerken moeten zich – in Jezus’ Naam – ook inzetten om de rechtvaardigheid in de wereld te vergroten tegen over mensen die met wie gesold wordt en over wie heen gelopen wordt of die van hun land gejaagd worden om hun geloof of culturele identiteit.

Arabisch
Eens heb ik een kerkdienst meegemaakt in dat gebied waar de Heer zijn voetstap zette. Het was een dienst in het Arabisch, in een volgepakte kerk ergens op de flanken van de Karmel. Totaal onverstaanbaar dus. Alleen de bijbelse plaatsnamen in de preek waren herkenbaar. Maar het was voelbaar dat hier geleefd werd uit de vreugde dat de Heer in hun land was verschenen en dat deze broeders en zusters daar hun gevoel van waardigheid aan ontleenden. Aanstekelijk.

FD 31-8-2018 ‘Geloven’

Koesteren van de Heimat in migrantenland

Christenen zijn pelgrims naar de eeuwigheid, ‘vreemdelingen en bijwoners’. We leven wel ‘in’ de wereld maar we zijn niet ‘van’ deze wereld. ‘En geen plek waar wij al thuis zijn … verre verten zoeken wij op hoop van zegen’, dichtte Sytze de Vries in een prachtig lied voor de laatste weken van het kerkelijk jaar, lied 813. Maar wat betekent het als groeiende aantallen medeburgers uit verre landen neerstrijken in het land waar jij en je voorgeslacht al eeuwen woonden, werkten en kerkten? Mogen we houden van het nationale volkslied, van onze streektalen en van af en toe een straatbeeld zonder hoofddoekjes, van dagelijks klokgelui zonder verstoring door de gebedsoproep van een moskee? Zo gemakkelijk geven we onze liefde voor ons Heim niet op. Of moeten we daarbij een schuldgevoel hebben?

Topophilia
Britse neurowetenschappers ontdekten onlangs hoe belangrijk topofilie is: ‘liefde voor een plaats’. Diepe gevoelens van geborgenheid, veiligheid, rust en kalmte worden in ons brein vooral opgeroepen door plaatsen. Ze doen dat zelfs meer dan foto’s van geliefden of de trouwring. Herinneringen die bepalend waren voor de ontwikkeling van ons gevoel van identiteit lijken nog meer aan plaatsen vastgeplakt te zitten dan aan de mensen door wie we gevormd zijn. Interessant. ‘Waar kom jij vandaan?’ is daarom dus een vraag die we al gauw stellen als we iemand willen leren kennen, niet wie zijn of haar meesters, juffen of dominees waren.

Daarom doet identiteitspolitiek het momenteel zo goed, in Europa en ver daarbuiten. Amerikanen koesteren hun blanke conservatief-christelijke identiteit (met recht op privé-wapentuig). Israël verklaart zichzelf tot joodse staat, ‘de enige veilige plek voor Joden in deze wereld’. Nederland maakt de kennis van het Wilhelmus tot speerpunt van het kabinetsbeleid. En Duitsland heeft weer ministers voor de Heimat, wat sinds de nazi’s een taboewoord was. Mevrouw Merkel moest wel, vanwege de oplopende spanningen over haar vluchtelingenbeleid. Als het gevoel opspeelt dat we ons plekje kwijtraken, valt het niet mee om ons in te leven in anderen die juist hierheen gekomen zijn omdat ze op hún plek geen leven hadden. We willen misschien best gastvrij zijn. Met enige tegenzin accepteren we misschien de roetveegpiet, want je kunt je vele landgenoten met een slavernijverleden in hun stamboom toch niet op de tenen blijven trappen. Maar hoe kunnen we gastvrij zijn als we geen eigen huis meer hebben, zegt het topofiele stemmetje in ons brein nogal dwingend. En dus willen we maatregelen ter bescherming van ‘onze’ identiteit.

Allemaal migranten
Maar ondertussen zingen we als christenen het pelgrimslied over het komende Koninkrijk. Moet onze bereidheid tot verandering het dan niet winnen van het behoudzuchtig koesteren van onze verworvenheden? Ja. Aldus Dorottya Nagy, hoogleraar missiologie aan onze Protestantse Universiteit, in de synodevergadering van april dit jaar. Ze was uitgenodigd voor de jaarlijkse lezing. Ze is zelf een Hongaarse uit Roemenië, met kinderen geboren in Duitsland, woonachtig in Finland. Ze had een kritisch verhaal over allerlei verwarring en rond het begrip migratie en migranten. De tweedeling tussen migranten en niet-migranten klopt vaak niet. We zijn al eeuwen een gemengd volk. En ze liet zien hoe we nieuwe mythes aan het vormen zijn. Zo bestaat er de evangelische mythe van de christelijke migranten die onbedorven zijn door onze westerse ontwikkeling en daarom het christendom hier zouden kunnen redden. En hoeveel soorten migratie zijn er niet? Neem de trek van platteland naar stad. Dorpen moeten scholen en kerken sluiten door krimp, huizenprijzen in steden schieten de pan uit. En ontkerkelijking is ook van migratie. In korte tijd verwisselen mensen massaal hun kerkelijke onderdak voor het vrije leven van postchristelijke seculieren, al dan niet met Boeddha in de vensterbank. En hoe belangrijk is het om steeds weer de achtergronden in het oog te houden waarom mensen in de wereld op drift zijn. Niet alleen door terrorisme. Klimaatverandering maakt hele streken onbewoonbaar. Zijn we niet zelf mede-verantwoordelijk? En als kerk zijn we daarom nooit klaar. Altijd ‘onderweg’ zijn hoort bij het geloof. Kerk zijn we nog steeds aan het worden, aldus prof. Nagy.

Drie betekenissen van Heimat
Het was misschien een noodzakelijk verhaal. Maar eenzijdig. Kerk alleen maar steeds aan het worden? Vermoeiend. Je wilt toch ook een plek waar je het fijn bént? Eerder in diezelfde aprilmaand werd de pers gehaald door prof. Beatrice de Graaf. Ze is bekend als terrorismedeskundige. Ze had een lezing gehouden voor de Christen-Unie over ons groeiende verlangen naar een Heimat. Via die topofilie en de Duitse Heimatministers kwam ze in haar verhaal bij drie betekenissen van ‘Heimat’. Het is de ruimte en plaats waar je bent geboren of opgegroeid. Het is de plek waar je via de lijn van de geschiedenis aan verbonden bent (via voorouders of gemeenschappelijke voorgeschiedenis). Maar het is bovenal de plaats waar je je sociale tehuis vindt. Het is de gemeenschap waar je door sociale bindingen geborgenheid vindt. ‘Ruimte, historische geworteldheid en gemeenschap – dat is de drieslag die ‘Heimat’ zijn eigen kleur, reuk en smaak geeft’. En die Duitse politici zijn best voorzichtig bezig te onderzoeken hoe het gevoel van veiligheid kan worden bevorderd als het gaat om belangrijke waarden en verworvenheden of ook gewoon leuke dingen van de eigen cultuur. Er zijn dingen die de moeite van het koesteren en bewaren waard zijn.

Er moet een plek zijn op de wereld
Vanaf de eerste boeken van de Bijbel gaat het steeds zowel over een Stem die ons op weg roept maar ook over Land in zicht als grond onder de voeten. God leidt je door de woestijn maar geeft je ook een land van aankomst. De staat Israël is het Beloofde Land nog niet. En Gronings is een mooie taal, maar er worden soms lelijke dingen mee gezegd. Zo dagen de beelden en liederen van het oeroude Geloofsverhaal ons telkens weer uit om te wikken en te wegen over wat we vasthouden en wat we loslaten. ‘Er mag een plek zijn om te blijven, er mag een plek zijn om te gaan. Dan heb je vleugels om te drijven, een been om op te staan’ (Eppie Dam).

Protestantse Kerbode, hoofdartikel oktober 2018

De Geest waait nog steeds

Op Pinksteren is de Kerk nog lang niet jarig. De vuurvlammen uit het Pinksterverhaal geven aan dat het niet klopt als we over het Evangelie met stomheid geslagen zijn. Achter gesloten deuren blijven zitten met de inside-information is er niet bij. En wie geen visioen van vrede, gerechtigheid en eenheid koestert, heeft er ook niets van begrepen. De Heilige Geest ontregelt. Toch is er dit jaar wel een jarig: onze Raad van Kerken. Als dat niet met de Heilige Geest te maken heeft! Tijd voor een feestje.

‘De Heilige Geest, dat is toch iets van de katholieken?’ Die gedachte had een van de deelnemers toen een studiedag van doopsgezinde zusters ‘de Heilige Geest’ als thema had. Anderen dachten aan uit je dak gaan en dat doet een nuchtere protestant niet gauw. Het staat in een boekje dat de Raad van Kerken in Nederland uitgaf ter gelegenheid van haar vijftigjarige bestaan. Het bevat een selectie van Pinksterliederen. Elk lied is gekozen en van commentaar voorzien door een afgevaardigde van een van de aangesloten kerken. Geen christen en geen kerk die er aan ontkomt om het loflied op de Heilige Geest te zingen. De Geest heeft ons allen, ook als we er misschien nuchtere geesten en praktische doeners bij blijven.

Vorig jaar maakte de Raad met een bundel paasmeditaties de veelheid van stemmen in kerkelijk Nederland zichtbaar maakte. Bij de verkondiging van het opstandingsevangelie spreken christenen niet eensluidend. Die bonte diversiteit zou je ook kakafonie kunnen noemen. Maar als het gaat om wat ieder zingt op Pinksteren, dan vallen in dit boekje eerder de overeenkomsten op. Dat is precies wat bij de Heilige Geest past: verbinden en bezielen tot eenheid. Ieder in zijn of haar eigen geloofstaal wordt geraakt door de Ene. De noten op de zang van iedere vogel in de volière van de Raad verschillen. De vierkante blokjes van het Gregoriaans klinken anders dan ‘Ik voel de winden Gods vandaag’ van Kees Boeke of ‘Samen in de naam van Jezus’. Maar wat ieder aan het hart gelegd is, wijst wel in dezelfde richting.

Dit jaar viert ook de Wereldraad van Kerken een jubileum. In augustus zal de oprichting van de Wereldraad zeventig jaar geleden in Amsterdam worden gevierd, op dezelfde plek, de Nieuwe Kerk op de Dam. De Nederlandse Raad van Kerken kwam dus pas twintig jaar later. In ons land was eerst de schok nodig dat de protestantse prinses Irene zich ‘rooms’ liet herdopen, voordat kerken elkaar echt opzichten. Daardoor zit de Rooms-Katholieke Kerk wel in de Nederlandse Raad, terwijl die geen deel uitmaakt van de Wereldraad. (Wat met getallen te maken heeft. De kerken in de Wereldraad hebben samen wereldwijd nog niet de helft van het aantal leden dat de wereldkerk van de paus in Rome heeft).

Maar is de oecumene niet dood dan? Zijn de visioenen van toen niet verbleekt? De versplintering van kerkelijk Nederland is in feite al maar doorgegaan. Er waren wel kerkherenigingen, maar evenzoveel nieuwe kerkstichtingen, en meestal is de reden dat de ene gelovige dan niet wil samenwonen met wie het lied van het geloof anders zingt. En ja, de betekenis van raden en instituten is veranderd. Instituten maken plaats voor netwerken. We zijn veel minder waarde gaan hechten aan officiële verklaringen en gezamenlijke documenten. Het budget van de Raad en de omvang van de staf zijn daarom maar klein.

Maar als je goed kijkt zie je dat het visioen van toen nog springlevend is. Ook al zijn er eerder meer dan minder kerken, kerkmuren zijn wel veel lager geworden. We delen veel gemakkelijker elkaars liederen. Er vindt veel meer grensverkeer plaats. We leven veel minder ‘verzuild’. Partijpolitieke scheidslijnen gaan al lang niet meer gelijk op met kerkelijke scheidslijnen. Het CDA werd geformeerd. De EO kreeg zelfs de IKON onder dak en de NCRV wordt alleen nog door een heel klein verbindingslijntje gescheiden van de KRO. Het verjaardagslied bij de Raad van Kerken moet dan ook luiden ‘Lang zal ze leven!’ Gewoon omdat we moeten erkennen dat de Geest zelf het visioen van eenheid en verbonden werken aan een leefbare wereld onder jongeren en ouderen blijft aanwakkeren.

In de bundel klinkt ook het geluid van kerken van Syriërs en Kopten. Nieuwkomers uit andere landen versterken het geluid van de Geest in ons land. Enkele weken geleden werd dat ook zichtbaar op de synode van onze Protestantse Kerk door het toetreden van een eigen gemeente van Indonesische christenen. Gods Kerk in Nederland wordt steeds veelkleuriger.

In de bundel ontbreken bijdragen uit verwante religies. Want de Raad van Kerken is geen Raad van Religies. Maar ook het geluid van andere religies gaat niet buiten de Geest om. De Geest van Pinksteren is de Geest van Tora en Profeten en Pinksteren zelf is het joodse feest van het verbond op de Sinaï. En Mohammed heeft geput uit joodse en christelijke bronnen bij de formulering van zijn profetische boodschap. Om het even bij twee naaste buren te houden. We kunnen over en weer soms echt bezieling door eenzelfde verlangen waarnemen. Ook al verschillen we wat betreft belijdenis, politieke opvatting of liturgie. De herkenning van anderen als medepelgrims op de weg naar vervulling van Gods visioen voor zijn schepping houdt niet bij kerkmuren op.

Nee, met de Geest gaat stilzitten voorlopig niet lukken.

Protestanste Kerkbode, hoofdartikel mei 2018

Het einde van het kwaad

Beatrice de Graaf kennen we van de tv. In verschillende praatprogramma’s verscheen ze als terrorismedeskundige om haar licht te laten schijnen over IS en wat er tegen te doen. Steeds met een vlot verhaal. Op een gastcollege van DWDD toonde ze een paar jaar geleden een reeks statistieken over de terreurbewegingen van de afgelopen eeuw. Allemaal voorbij. Ze voorspelde de kijkers daarmee dat het hoogtepunt van het terroristisch jihadisme misschien nog moest komen. Maar daarna zou het er weer snel bergafwaarts mee gaan. En ze bepleitte een cocktail van maatregelen waarmee dit kwaad het hoofd geboden moest kunnen worden.

We zijn een paar jaar verder. In haar boek ‘Heilige Strijd’ verkondigt zij opnieuw hoop op het einde aan het grote kwaad. Nu niet met statistieken maar met de boodschap van het christelijk geloof. God maakt een einde aan het kwaad. Mevrouw de Graaf is behalve veiligheidsexpert ook christen en actief kerklid. En ze verbindt die beide kanten. En ze ontwikkelde een christelijke visie op veiligheid en de strijd tegen het kwaad. Een jaar geleden heeft ze die in een toespraak voor de synode uiteengezet. Onlangs verscheen de uitwerking ervan in een mooi boekje. Helder, deskundig, verrijkend.

Kerkvader Augustinus krijgt een belangrijke rol in het betoog. Die had begin vijfde eeuw ook al met terrorisme te maken. Van fanatieke christenen nota bene. Hij bemoedigde zijn gemeente, riep ze op tot vertrouwen en hoop, maar ook tot ‘heilige strijd’ tegen het kwaad. De overheid had een taak, wat Augustinus betreft draagt die het zwaard niet tevergeefs om de veiligheid van burgers te waarborgen. Hij wees het geweld van de ‘circumcelliones’ dus af. En hij maakte het onderscheid tussen de ‘grote strijd’ die ieder mens moet voeren tegen het kwaad in zichzelf, tegen egocentrische begeertes, en de ‘kleine strijd’ tegen het kwaad buiten zichzelf. Deze religieuze visie op de strijd tegen het kwaad staat niet ver af staat van het onderscheid in de islam tussen de grote en de kleine jihad.

In onze moderne samenlevingen hebben we geen religieus wereldbeeld meer. We zijn gaan geloven in de menselijke maakbaarheid van veiligheid. De moderne tijd heeft veel goeds opgeleverd. Er kwamen natiestaten waarin de zorg voor veiligheid een grote overheidsplicht werd. We hebben het geweldsmonopolie van de overheid, verbonden aan een democratische rechtstaat met veel vrijheden. De ingewikkelde stelsels van instituties en wetgeving bieden belangrijke waarborgen. Maar langzaam maar zeker is het vertrouwen daarin gaan dalen. Uit angst voor onveiligheid dreigen we die rechtstaat te ondermijnen. Burgers gaan roepen om draconische maatregelen, om strenger straffen, reizigers op vliegvelden worden aan alle kanten doorgelicht, buurten volgehangen met camera’s en het verlangen om grenzen hermetisch te sluiten voor vluchtelingen wordt gretig opgepikt door politici die het niet al te best met democratie en rechtstaat voor hebben.

Er is iets veranderd met ons denken over veiligheid. Vroeger ging dit uit van een concreet aanwezige dreiging. Nu denken we veel meer in termen van risico in de toekomst. En dat heeft betrekking op waarschijnlijkheid én verbeelding. We maken simulaties en beelden de ergste mogelijke toestanden in. We zijn gaan beseffen dat onze toekomst kan worden weggevaagd door menselijk toedoen en menselijke technologie en macht. Om ons tegen dat gevoel in te dekken streven we steeds meer naar eeuwige jeugd in het hier en nu. We willen in onze geluksbubbel zo min mogelijk last hebben van zorgen over ‘hierna’. En we willen daarom de risico’s hebben afgedekt. Besturen en regeren wordt risicomanagement dat vooral de schijn van veiligheid moet wekken. En we willen dat zo volledig mogelijk, ‘totalitair’. En ook onverzoenlijk: met keihard optreden tegen groepen die ons onwelgevallig zijn.

Onze samenleving en onze politiek zijn gebaat bij de terugkeer van het realisme van religieus denken over het kwaad. Het zit dan niet alleen maar bij de ander, het ligt dan niet alleen maar aan iemands slechte opvoeding, of aan ‘de politiek’ of aan religie die van mensen monsters zou maken. Het zit ook in onszelf en het is tegelijk groter dan onszelf. En religie heeft daarbij dan een boodschap van hoop. God maakt een einde aan het kwaad. Prof. de Graaf herinnert aan het prachtige verhaal uit 1 Samuël 5. De Filistijnen hebben de ark buitgemaakt op de Israëlieten. Maar dan gebeuren er allerlei rare dingen. Het resulteert erin dat ze ark weer terugsturen. God heeft zichzelf teruggevochten. En ook het Evangelie verhaalt van strijd. In de Gekruisigde neemt God kwade machten te grazen. Er is zelfs sprake van een overwinning. ‘Meer dan overwinnaars’ noemt Paulus de christenen die de strijd aangaan, in het besef dat dit strijden ook lijden met zich meebrengt en dat we ‘angst en beven’ niet uit ons leven kunnen uitbannen. Een christen loopt daar niet voor weg.

De remedie van Augustinus is dus actueel: ‘geloof in het einde van het kwaad en in een heilige strijd voor liefde en verdraagzaamheid’. Daarbij geldt: ‘er staat geen knip tussen Gods heilige strijd, onze navolging en praktische zorg voor aardse en fysieke veiligheid’. De boodschap van statistieken over de eindigheid van terreurbewegingen en die van de Bijbel reiken elkaar de hand. Op het moment dat dit boek verscheen werd in hoog tempo IS uit de laatste bastions verdreven.

Maar vervolgens vragen andere gestaltes van groot kwaad weer des te meer aandacht. Ver af én dichtbij. Buiten en binnen ons eigen leven. Het heeft echt zin om de weg van de Gekruisigde te gedenken én geen blad voor de mond te nemen over de boodschap van Pasen als boodschap van hoop.

bijdrage Protestantse Kerkbode voorjaar 2018

Willem Adolph Visser ’t Hooft

Samen op zoek naar hetzelfde: een beter verstaan van het Evangelie

*20 september 1900, Haarlem – † 4 juli 1985, Genève

Hij heeft in zes continenten van de wereld gepreekt. In grote kathedralen en kleine plattelandskerkjes, in diensten die heel erg plechtig waren en in kerkdiensten met halleluja-geroep en wuivende zakdoekjes tijdens de preek. Voor mensen van allerlei kleur en met verschillende tradities. Met een paar aanpassingen aan de plaatselijke situatie kon hij vaak dezelfde preek houden. ‘De voor de hand liggende conclusie is, dat de kerken veel meer gemeen hebben dan ze zich realiseren’. Het was zijn levenswerk om die diepere eenheid zichtbaar te maken.

Visser ’t Hooft heeft eens voorop Time gestaan. In Genève runde hij het bureau van de voorloper van de Wereldraad van Kerken. Na de oprichting van die Wereldraad, augustus 1948 in Amsterdam, werd hij de eerste secretaris-generaal. Toen hij in 1965 met pensioen ging had hij enkele honderden medewerkers. Zijn leven lang heeft hij het oecumenische ideaal belichaamd, in talloze ontmoetingen met kerkleiders en politici, met delegaties en studenten en op veel grote conferenties. Met alle grote thema’s van de twintigste eeuw heeft hij zich bezig gehouden met het oog op een passend getuigenis van de kerken.

In de bezettingstijd was hij ook hoofd van ‘de Zwitserse Weg’, een inlichtingendienst die informatie uit Nederland naar de regering in ballingschap in Londen smokkelde. Geallieerde regeringen probeerde hij te doordringen van de ernst van Hitlers Jodenvervolging. Na de oorlog werd er vanuit Genève veel georganiseerd voor ontheemde vluchtelingen. Kerk zijn zonder bemoeienis met politiek en samenleving was voor hem ondenkbaar.

Typerend is het thema van het boek dat hij als tachtigplusser nog schreef: het Vaderschap van God in een eeuw van emancipatie. Terecht hebben mensen en volkeren telkens ketens van paternalisme en patriarchale dwang van zich afgeschud om als mannen en vrouwen een waardiger leven te bereiken. Maar emancipatie kan geen definitief doel op zich zijn. Zijn er geen tekens van frustratie over een samenleving waarin alles mag en iedereen alleen bezig is met zelfexpressie? Goed als er dan kerken zijn met een boodschap die ook gaat over grenzen van de vrijheid en over menselijke verantwoordelijkheid. Het is dan 1982 en dat is lang voor het selfie-tijdperk.

Een van zijn overgrootvaders was vurig antirevolutionair. Een grootvader daarentegen verliet de kerk, werd Vrijmetselaar en voorvechter van openbaar onderwijs. Zelf wilde hij beide kanten verbinden, de menselijke honger naar vrijheid én het inzicht in het belang van spiritualiteit en van gezamenlijke overtuigingen, als gedreven zoeker naar de betekenis van de boodschap van het Evangelie over het komende Koninkrijk van de Vader.
(2018)

Jan Buskes

God zegt ja tot de mens en neemt deel aan zijn leven. Hij staat borg voor de mens. Hij is God van Abraham, Isaäc en Jacob, de God van jan en alleman.

*16 sept 1899, Utrecht – † 9 maart 1980, Amsterdam

Bij de deur onderaan van de trap van een bovenwoning in Amsterdam moet hij wel eens naar boven geroepen hebben dat hij ‘van het licht’ was. Een dominee moet soms wat om binnen te mogen komen. Hij kon het pakkend zeggen. Zijn discussies met communisten trokken stampvolle zalen, zijn diensten volle kerken, zijn bijbelse dagboek ‘Brood voor het hart’ veel lezers, zijn optreden voor radio en tv veel kijkers en luisteraars. Een keer zat hij bij Mies Bouman.

Ds. Buskes was een van de predikanten die in 1926 de Gereformeerde Kerken verlieten en ‘Hersteld Verband’ in leven riepen. De synode van Assen had namelijk officieel vastgesteld dat de slang in het paradijsverhaal echt gesproken had. Het was hun te bar. De meeste ‘herstelden’ werden na de oorlog Nederlands Hervormd.

Buskes was al vanaf zijn studietijd onder de indruk van de theologie van Karl Barth. Hij is predikant geweest op Texel, in Rotterdam en het langst in Amsterdam. Bij het bombardement van Rotterdam in 1940 hoorde hij iemand roepen ‘Ik neem het niet’. Buskes als theologisch orthodox maar politiek rode dominee nam ook heel veel niet. Hij liep voorop in bestrijding van het nationaal-socialisme en de NSB. Het kwam hem driemaal op arrestatie te staan en op een verblijf in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel. Zijn boeken kregen titels als ‘Het humanisme van God’, ‘Hoera voor het leven’, ‘Glorie en uitschot van het heelal’, maar ook ‘Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar!’ (al in 1955). Binnen de PvdA lag hij dwars over de strijd in Nederlands-Indië, het toetreden tot de NAVO en de investering in kernwapens. Hij was al vanaf 1928 ook actief in de vredesbeweging ‘Kerk en vrede’.

Opmerkelijk blijft ook dat juist hij zich in de hoofdstad direct na de bevrijding meldde bij de tijdelijke gevangenis voor gevangen gezette NSB-ers. Zij hadden ook pastoraat nodig. Aanwezigheid van gewapende bewakers in de kerkdiensten met hen wees hij af. Over de politieke gevangen hield hij ook het grote publiek én de voorlopige regering voor dat onze gerechtigheid moest lijken op die van God en dus niet genadeloos kon zijn. Maar toen hij in 1948 op de radio te keer ging tegen de politionele acties in Nederlands-Indië werd hij zelf betiteld als landverrader. Bewonderd én verguisd zou hij tot zijn dood blijven.
(2018)

Johannes Bogerman

Je draagt Scherpenheuvel in je hart mee

*1576, Upleward – † 11 september 1637, Franeker

Bogerman is vooral de geschiedenis in gegaan als de voorzitter met baard die in toorn ontstoken de Remonstranten heeft weggestuurd op de Nationale Synode van Dordrecht van 1618-’19. Ze belemmerden met aanhoudende vragen over procedures en bevoegdheden de inhoudelijke behandeling van het geschil over de leer waarover hooglopende conflicten liepen in ons land.

Bogerman was geboren in Oost-Friesland als zoon van een voormalig pastoor. Hij studeerde aan de universiteit van Franeker en was vervolgens predikant te Sneek (1599), Enkhuizen (1603) en Leeuwarden (1604-1634). Bogerman was mild van karakter, maar streng in de leer tegenover afwijkende varianten van het protestantisme zoals van socinianen, arminianen en doopsgezinden. Leeuwarden leende hem uit aan de Haagse groep contraremonstranten die de leegstaande Kloosterkerk hadden geclaimd voor eigen kerkdiensten. Prins Maurits ging daar ook naar de kerk bij wijze van politiek statement. En Bogerman werd zijn hofprediker.

In de leer was Maurits een calvinist, in het leven een wulpse hoveling. Daarover zou Bogerman de prins nooit in het openbaar kapittelen, noch over de onthoofding van Oldebarnevelt (1619). Maar wel publiceerde Bogerman na het overlijden van de prins een uitvoerig verslag van het sterfbed (1625). Ze hadden elkaar nodig gehad, de een voor zijn politiek en de ander voor de versterking van zijn kerk. En Bogerman vermeldt alleen in algemene termen een biecht van zonden. Maar het geeft wel inkijk in de ziel van Oranjes, ook van de eerder overleden Willem Lodewijk, Fries stadhouder. Beide neven beaamden de leer van de uitverkiezing. En Bogermans verslag liet zien hoe God aan zijn uitverkorenen de volharding schenkt, maar dat Hij ook toelaat dat ze soms zwaar vallen. En God wekt dan bij zijn uitverkorenen berouw en de zekerheid van vergeving. Uitverkiezing geschiedt ’tot geloof’ en niet op basis van ‘vooruitgezien geloof’. Het breekt pas door via gebed en verootmoediging. De leer van Dordt kreeg zo een leeswijzer via een hooggeboren zondaar.

Bogerman heeft ook meegewerkt aan de Statenvertaling waartoe in Dordrecht besloten was. Net voor de officiële overhandiging van de eerste druk overleed hij. Hij was toen hoogleraar theologie in Franeker. De Dordtse kerkorde werd door de gewestelijke Staten afgewezen. Daardoor kwam er twee eeuwen lang geen nationale synode meer bijeen. De kerk moest niet al te zelfstandig beleid willen maken!

Kerkelijke hereniging met de Remonstranten is er nog steeds niet. Misschien iets voor nader gewetensonderzoek?
(2018)

Beatrijs van Nazareth – *1200, Tienen – † 29 augustus 1268, Lier (B)

705 jaar geleden overleed de schrijfster van het oudste geestelijke geschrift in het Middelnederlands. Nazareth was het klooster bij Lier waar ze de hele tweede helft van haar leven woonde. Ze is dus niet de Beatrijs van de legende, de non die haar klooster verlaat voor een aards liefdesleven, maar bij terugkeer merkt dat al die tijd haar plaats is ingenomen door Maria zelf, of de edele vrouwe uit Dantes Divina Comedia. Een non was ze wel en een nogal bruisend liefdesleven had ze ook. Haar geschriftje gaat namelijk helemaal over de Minne. Onze taal is de eeuwen door wel voor slechtere zaken gebruikt!

de liefde neemt je zo te pakken dat je geen maat kunt houden

En ze was er al jong bij. Vader was niet onbemiddeld en had bemoeienis met verschillende kloosters. Als zevenjarige kreeg ze onderwijs van Begijnen en vanaf haar tiende bij de Cisterciënzers. Daar ontmoette ze de mystica Ida van Nijvel en als zestienjarige werd ze zelf novice. Eigenlijk vond men haar nog te jong, maar ze was niet te stuiten. En ze ging nogal drastisch te werk in het zoeken van de vervulling met de goddelijke liefde. Jezelf pijnigen en uithongeren was in de Middeleeuwen toegestaan. Ze had periodes van ‘insania’, waanzin. Van de liefde buiten zichzelf geraakt. Of maakte anorexia haar licht in het hoofd? Ze maakt indruk en wordt een tijd priorin. In het tractaatje ‘Seven manieren van Minne’ beschrijft ze voor andere nonnen verschillende aspecten van de geestelijke toewijding. Eenvoudig, in de geest van de ‘bruidsmystiek’ die dan onder de Cisterciënzers internationaal gangbaar is. Verder zijn er autobiografische notities bewaard gebleven via de Latijnse levensbeschrijving na haar dood. Misschien heeft ze Hadewych ontmoet die ook over de ‘orewoet’ schreef, de liefdesstorm.

Hoe het denkbeeldige klooster in haar hart er uit ziet? God zelf is er de abt, vergezeld door Minne en het Streven naar devotie. Haar adbis is de Rede, Wijsheid de priorin, Voorzichtigheid de sub-priorin, Naastenliefde (caritas) de cellierster, Medelijden de ziekenverzorgster. Dankbaarheid en Trouw zijn de zangeressen, Geloof en Hoop de kosteressen. Gebed moet bij het altaar de wacht houden. Matigheid en Geduld zitten voor in de refter (de eetzaal). Bezorgdheid behandelt de zakelijke besognes, Kuisheid bewaakt de vensters (de zintuigen), Consideratie verpleegt de gasten. Voorzienigheid staat aan de poort die bewaakt wordt door Nederigheid en Gehoorzaamheid. En elke avond houdt ze kapittel, dat wil zeggen gewetensonderzoek.
(2018)

Fedde Schurer – *25 juli 1898, Drachten – † 19 maart 1968, Heerenveen

In Hem leven, bewegen en zijn we. In Hem schrijven we, waken, slapen, zoenen en redetwisten we.

Lied 315 is van hem, maar ‘Heb dank, o God’ is nogal ouderwets. Anders dan zijn Bijbelliederen uit ‘De gitaer by it boek’ uit 1966. Toen ik eens een zanger-gitarist in de kerkdienst had die zijn lied van David en Goliath uitvoerde, ging er een gelach op. De pikante dubbelzinnigheid van Davids slinger die in elk refrein terugkeerde ontging niemand.
Schurer zocht de randen op. Fries bloed kruipt waar het niet gaan kan. In een dossier van de Binnenlandse Veiligheidsdienst werd hij ooit omschreven als ‘talentvol en gevaarlijk spreker, vooral gevaarlijk voor jonge menschen’. Hij kreeg in 1930 ontslag op de christelijke lagere school in Lemmer vanwege zijn pacifistische ideeën. Ook de toegang tot het Avondmaal werd hem geweigerd. Hij is de man van ‘Kneppelfreed’, een flinke rel in Leeuwarden in 1951 naar aanleiding van zijn ‘belediging’ van de rechtbank door Fries te spreken.
Geboren in Drachten, opgegroeid in Lemmer waar hij eerst timmermansknecht was voor hij onderwijzer werd, verhuisde hij na zijn ontslag naar Amsterdam. Hij werd er opnieuw onderwijzer, leerde er andere schrijvers kennen en deed er aan het verzet mee. Hij keerde naar Friesland terug om hoofdredacteur te worden van De Heerenveense (later Friese) Koerier. Al vanaf zijn huwelijk in 1924 publiceerde hij ook gedichten en toneelstukken, het meest in het Fries. Hij was lid van het Kristlik Frysk Selskip dat Friese literatuur promootte. Zijn berijming van de 150 psalmen en van veel gezangen in het Fries was een monumentale prestatie. Gedeeltelijk is deze berijming nog steeds in gebruik.
Hij was ook politiek actief. ‘Geen Führer, maar Schurer’ was in 1935 zijn verkiezingsleus voor de Noord-Hollandse statenverkiezing. Later zat hij voor de PvdA in de Tweede Kamer, want hij behoorde tot de gereformeerden in Hersteld Verband die onder leiding van ds. Jan Buskes na de oorlog hervormd werden en zich samen met andere Barthianen bij de PvdA schaarden.
‘Hij is opstandig geweest en hij heeft zijn kop – die mooie kop waar de meisjes zo weg van waren – gebogen. Hij heeft geloofd en soms liep het geloof als zand door zijn vingers heen’. ‘Fedde wist en was er dankbaar voor, dat de Here God het meest prijs stelt op rare kostgangers. Hij behoorde voluit tot dat volk van God, hopenden en hopelozen’. Aldus ds. Buskes bij zijn uitvaart in Heerenveen.
(2018)